ECLI:NL:CRVB:2018:878
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Maandelijkse opbrengst uit verkoop participaties in Postbank Obligatiefonds als inkomen bij vaststelling recht op bijstand en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis ongegrond werd verklaard. Het college had bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) verleend, maar had daarbij een maandelijkse betaling van € 382,- uit het Postbank Obligatiefonds als inkomen aangemerkt, wat leidde tot een lagere bijstandsverlening. Appellante betwistte deze kwalificatie van de maandelijkse betaling als inkomen, stellende dat dit bedrag al was meegenomen bij de berekening van haar vermogen en dat er geen sprake was van in aanmerking te nemen inkomen in fiscale zin.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de maandelijkse betalingen, gezien hun periodieke karakter en het feit dat appellante vrij over dit bedrag kan beschikken, als inkomen moeten worden aangemerkt volgens de WWB. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe, aangezien de totale procedure meer dan vier jaar had geduurd, wat de redelijke termijn overschreed. De Raad veroordeelde de Staat tot betaling van € 500,- aan appellante als schadevergoeding voor deze overschrijding.
De uitspraak benadrukt de noodzaak om bijstandsverlening zorgvuldig te beoordelen en de criteria voor het aanmerken van inkomsten en vermogen onder de WWB. De Raad bevestigde dat de maandelijkse betalingen als inkomen moeten worden beschouwd, wat gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstandsverlening.