ECLI:NL:CRVB:2018:86
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm bij bijstandsverlening aan appellant met meerdere kostendelende medebewoners
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 29 oktober 2012 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, heeft bezwaar gemaakt tegen de verlaging van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Deze verlaging was gebaseerd op de kostendelersnorm, die van toepassing is wanneer meerdere personen in dezelfde woning verblijven en gezamenlijk de kosten delen. Het college heeft vastgesteld dat appellant samenwoont met zijn ouders, broer en zus, en heeft de bijstand verlaagd naar 38% van de gehuwdennorm.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de kostendelersnorm een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op zijn recht op privé- en familieleven, en dat de verlaging van de bijstand niet in verhouding staat tot zijn werkelijke kosten. Hij heeft ook gewezen op discriminatie en een ontneming van eigendom in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar eerdere uitspraken waarin vergelijkbare gronden zijn besproken. De Raad concludeert dat appellant geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die een ander oordeel rechtvaardigen. De verwijzing naar Nibudnormen en de stelling dat hij onder het bestaansminimum raakt, zijn niet voldoende onderbouwd. Daarom heeft de Raad het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd, zonder aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.