ECLI:NL:CRVB:2018:582
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de rechtmatigheid van ontslag en WW-uitkering van een belastingambtenaar na verwijtbare werkloosheid
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:582, wordt de rechtmatigheid van het ontslag van appellante, een belastingambtenaar, en de daaropvolgende weigering van haar WW-uitkering beoordeeld. Appellante was sinds 1989 in dienst van het Ministerie en had sinds 2010 een functie bij de Belastingdienst. Ze kreeg op 4 augustus 2015 onvoorwaardelijk ontslag opgelegd wegens het doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting, wat werd aangemerkt als plichtsverzuim. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante tegen het ontslag ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak in een eerdere beslissing van 4 mei 2017.
De Raad oordeelt dat appellante verwijtbaar werkloos is geworden, omdat zij niet voldeed aan haar fiscale verplichtingen en in strijd handelde met de gedragscode van de Belastingdienst. De rechtbank had geoordeeld dat de staatssecretaris voortvarend had gehandeld bij het ontslag, maar de Raad constateert dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd of de staatssecretaris daadwerkelijk voortvarend heeft opgetreden. De Raad draagt het Uwv op om het besluit te herstellen en te bezien of appellante alsnog recht heeft op een WW-uitkering.
De uitspraak benadrukt de hoge eisen die aan ambtenaren van de Belastingdienst worden gesteld met betrekking tot integriteit en fiscale verplichtingen. De Raad concludeert dat de gevolgen van het ontslag voor appellante niet zodanig ingrijpend zijn dat dit een dringende reden voor ontslag uitsluit. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.