ECLI:NL:CRVB:2018:57
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van het recht op ZW-uitkering na 52 weken ziekte en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het recht op een Ziektewet (ZW) uitkering van appellante. Appellante, die eerder een uitkering ontving op basis van zwangerschap en bevalling, was sinds 13 mei 2013 in aanmerking gekomen voor ZW-uitkering vanwege psychische en lichamelijke klachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts in het tweede ziektejaar, concludeerde het Uwv dat appellante met ingang van 27 april 2015 geen recht meer had op ZW-uitkering, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar loon te verdienen in passende functies. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar beperkingen niet goed waren vastgesteld. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de verzekeringsartsen een volledig beeld hadden van de medische situatie van appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet in aanmerking kwam voor een ZW-uitkering, omdat zij in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Ook het beroep op discriminatie werd afgewezen, omdat het onderscheid tussen vangnetters en niet-vangnetters objectief gerechtvaardigd was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af.