ECLI:NL:CRVB:2018:503
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm in het sociale zekerheidsrecht met betrekking tot commerciële huurprijzen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die sinds 26 augustus 2014 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, was betrokken bij een geschil over de toepassing van de kostendelersnorm. Deze norm houdt in dat bijstand kan worden verlaagd als er meerdere kostendelende medebewoners zijn. De appellant had een huurovereenkomst met een medebewoner, maar het college van burgemeester en wethouders van Breda stelde dat er geen sprake was van een commerciële huurprijs, omdat de huurprijs niet was afgestemd op de feitelijk geleverde prestaties en de huurprijs lager was dan het minimumbedrag dat in de beleidsregels was vastgesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant en zijn medebewoners een huurprijs betaalden die in feite een verdeling was van de totale huur voor het pand, en dat er geen zelfstandige rechtspositie was ten opzichte van de verhuurder. De Raad oordeelde dat de kostendelersnorm terecht op de appellant van toepassing was, en dat het college de bijstand terecht had herzien en teruggevorderd. De appellant had ook geen overtuigende argumenten aangedragen voor de toepassing van de hardheidsclausule in de beleidsregels, waardoor de Raad de beslissing van het college bevestigde.
De uitspraak benadrukt het belang van de commerciële huurprijs in de context van de kostendelersnorm en de voorwaarden waaronder deze norm van toepassing is. De Raad concludeerde dat de appellant niet kon aantonen dat hij onder de uitzondering van de kostendelersnorm viel, en dat de terugvordering van de bijstand gerechtvaardigd was.