1.3.1.Hangende het beroep tegen het bestreden besluit heeft appellante een huurovereenkomst tussen de B.V. en M van 28 december 2014 ingebracht. Volgens deze overeenkomst huurt M met ingang van 1 januari 2015 een kamer op het uitkeringsadres, met gebruik van toilet, badkamer en keuken, voor in totaal € 325,- per maand, inclusief servicekosten tot een bedrag van € 25,-. Voorts heeft appellante een brief van de B.V., ondertekend door A namens de directie en gericht aan M, van 7 december 2015 ingebracht. Deze brief luidt als volgt:
“Bij deze een overzicht van de door U betaalde huur en servicekosten over het jaar 2015 mbt de huur van een slaapkamer met gebruik van badkamer, keuken en toilet.
Voldaan aan de huur 12 x € 300,- € 3.600,-
Voldaan aan de servicekosten 12 x € 25,- € 300,-”
Onderaan de brief is handgeschreven vermeld:
“Boeken als volgt:
8x voldaan per kas.
4x voldaan per bank.”
Verder heeft appellante een handgeschreven verklaring van A van 17 december 2015 ingebracht, waarin hij onder meer verklaart dat M een deel van het privé gedeelte van het bedrijfspand op het uitkeringsadres huurt, en dat de verdeling van de huur van het bedrijfspand in een zakelijk en een privé gedeelte geheel binnen de normen van de belastingwetgeving valt.
1.3.2.Bij het verweerschrift in beroep heeft het college de volgende stukken ingebracht:
- Een aanvraagformulier bijzondere bijstand, gedagtekend 31 december 2014, waarin M bijzondere bijstand aanvraagt voor het eigen risico zorgverzekering. Hierin heeft appellant bij vraag 9 over zijn leefsituatie opgegeven dat hij nog thuis bij zijn moeder woont en dat hij sinds 17 april 2014 geen inkomen meer heeft. Bij vraag 11 over zijn woonsituatie heeft M niet aangekruist dat hij kamerhuurder is, maar opgegeven dat hij inwonend is bij zijn moeder.
- Een aanvraagformulier algemene bijstand, door M digitaal ingezonden op 26 maart 2015. Hierbij heeft appellant opgegeven dat hij inwonend is bij zijn ouders en dat zijn woonlasten
€ 0,- per maand bedragen.
- Twee rapportages aangaande de aanvraag algemene bijstand van M, waarin is opgenomen dat M inwoont bij zijn moeder, sindsdien van haar uitkering leeft en per 18 maart 2015 voldoende inkomen heeft.
- Een besluit van 12 mei 2015, waarbij het college aan M bijstand heeft verleend over de periode van 5 februari 2015 tot en met 17 maart 2015. Hierbij heeft het college toepassing gegeven aan de kostendelersnorm.
- Een brief van M van 2 april 2015 die betrekking heeft op zijn verzoek om kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en waarin M erop wijst dat hij nog bij zijn moeder woont en geen inkomsten heeft.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellante aangevoerd dat de in artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder c, van de PW opgenomen uitzonderingssituatie in haar geval van toepassing is. Zij wijst er in dit verband op dat zij en haar zoon afzonderlijk een commerciële huurovereenkomst hebben afgesloten met de B.V. en verwijst hiervoor naar de in beroep overgelegde huurovereenkomsten van haarzelf en van haar zoon. Appellante heeft voorts naar voren gebracht dat zij aan de hand van objectieve en verifieerbare documenten heeft bewezen dat haar zoon maandelijks de overeengekomen commerciële huurprijs betaalt. Appellante verwijst hiervoor naar de in 1.3.1 genoemde brief van de B.V. van 7 december 2015 en naar een viertal in hoger beroep overgelegde transactiedetails van bankoverschrijvingen op 20 juli 2015, 20 augustus 2015,
26 oktober 2015 en op 14 november 2015. Appellante stelt dat M in die maanden de huur per bank aan de verhuurder heeft betaald en dat wanneer hij de huur niet per bank betaalde, maar contant, dit plaatsvond op dezelfde wijze als appellante dit iedere maand doet, te weten door betaling aan de Franse advocaat van A. Voorts heeft appellante aangevoerd dat wat M op de in 1.3.2 genoemde formulieren heeft aangekruist niet overeenkomt met de werkelijkheid. M heeft deze formulieren snel en ondoordacht ingevuld en heeft niet opgegeven dat hij afzonderlijke woonruimte huurt omdat hij dacht dat dit niet relevant zou zijn voor de aanvragen en er geen ruimte op de formulieren was om zijn woonsituatie te omschrijven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.