In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van studiefinanciering aan appellante, die in België woont. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had de studiefinanciering herzien op basis van een onderzoek naar de woonsituatie van appellante, waarbij werd vastgesteld dat zij niet op het basisregistratiepersonen (brp)-adres woonde. Appellante heeft echter bewijs geleverd dat zij van 1 januari 2012 tot 9 oktober 2014 op het brp-adres heeft gewoond. De Raad oordeelde dat de minister onterecht de studiefinanciering had herzien en teruggevorderd, omdat de bevindingen van het onderzoek onrechtmatig verkregen waren. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond. De minister werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.244,40 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van onomstotelijk bewijs in zaken rondom studiefinanciering en de rol van de hardheidsclausule in de Wet studiefinanciering 2000.