ECLI:NL:CRVB:2018:4110
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de gevolgen voor verschillende leefvormen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Appellanten, die een aanvraag om een individuele inkomenstoeslag hebben ingediend, zijn het niet eens met de hoogte van de toeslag en de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 13 december 2018 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat uit de wetsgeschiedenis van de Participatiewet en de Wet werk en bijstand niet blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd. Ook is er geen grond voor differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvorm. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst de gronden van appellanten af, omdat deze in essentie overeenkomen met eerder behandelde beroepsgronden. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.