ECLI:NL:CRVB:2018:4108
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de Verordening individuele inkomenstoeslag Rotterdam
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.K. Ramdas, hadden een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag op 8 april 2016, welke aanvankelijk door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen. Na bezwaar werd de aanvraag alsnog goedgekeurd, maar de appellanten waren van mening dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam. Ze stelden dat de Verordening individuele inkomenstoeslag, die één toeslag voor alle leefvormen vaststelt, onevenredig was en niet voldoende gemotiveerd was in relatie tot de armoedeproblematiek.
De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat uit de wetsgeschiedenis van de Participatiewet en de Wet werk en bijstand niet blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd. Ook is er geen aanwijzing dat differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvormen door de wetgever is beoogd. De Raad heeft eerder in vergelijkbare uitspraken geoordeeld dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening niet in strijd is met de bedoeling van de wetgever. De gronden die appellanten in hoger beroep aanvoerden, kwamen overeen met eerdere beroepsgronden die al waren behandeld, en de Raad zag geen aanleiding om anders te oordelen. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.