ECLI:NL:CRVB:2018:4107
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de Verordening van Rotterdam
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag, welke was toegekend door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Echter, appellante was van mening dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig was. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling gekeken naar de wetsgeschiedenis van de Participatiewet en de langdurigheidstoeslag in de Wet werk en bijstand. De Raad concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd, noch dat differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvormen is bedoeld. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin deze punten zijn behandeld en komt tot de conclusie dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening van Rotterdam niet in strijd is met de bedoeling van de wetgever.
Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.