ECLI:NL:CRVB:2018:4094
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de Verordening individuele inkomenstoeslag Rotterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond werd verklaard. Appellanten, die een aanvraag om een individuele inkomenstoeslag hadden ingediend, voerden aan dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming is met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam. Ze stelden dat de Verordening individuele inkomenstoeslag niet voldoende gemotiveerd was en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening niet in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. De Raad heeft vastgesteld dat uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd, noch dat differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvormen noodzakelijk was. De Raad heeft de gronden van appellanten in hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 december 2018.