ECLI:NL:CRVB:2018:4091
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de Verordening van Rotterdam
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag, welke aanvankelijk was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Na bezwaar werd de toeslag alsnog toegekend, maar de rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond. De appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig was.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat uit de wetsgeschiedenis van de Participatiewet en de Wet werk en bijstand niet blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd. Ook is er geen aanwijzing dat differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvorm beoogd is. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin deze punten zijn behandeld en concludeert dat de argumenten van de appellant niet leiden tot een ander oordeel. Het hoger beroep wordt verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.