ECLI:NL:CRVB:2018:4082
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de gevolgen voor verschillende leefvormen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.K. Ramdas, hadden een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag op 8 april 2016. Het college kende hen een toeslag toe, maar appellanten waren van mening dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam. Ze stelden dat de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016 niet voldoende gemotiveerd was en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig was.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 13 december 2018 geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening niet in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. De Raad concludeert dat uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd, noch dat differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvormen noodzakelijk is. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken en oordeelt dat de gronden van appellanten in hoger beroep niet leiden tot een ander oordeel. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.