ECLI:NL:CRVB:2018:4081
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de gevolgen voor verschillende leefvormen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag, welke aanvankelijk was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Na bezwaar werd de toeslag alsnog toegekend, maar de rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond. De appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig was.
De Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de wetsgeschiedenis van de Participatiewet en de langdurigheidstoeslag in de Wet werk en bijstand. Hieruit bleek dat de wetgever geen minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd en dat er geen noodzaak was voor differentiatie op basis van leefvorm. De Raad concludeerde dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening in overeenstemming was met de bedoeling van de wetgever. De gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde, kwamen overeen met eerdere beroepsgronden die in vergelijkbare zaken waren behandeld, en de Raad zag geen aanleiding om anders te oordelen.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door G.M.G. Hink, met J.M.M. van Dalen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.