ECLI:NL:CRVB:2018:4044
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de Verordening individuele inkomenstoeslag Rotterdam
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag, welke aanvankelijk was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Na bezwaar werd de toeslag alsnog toegekend, maar appellante ging in beroep tegen de hoogte van de toeslag en de toepassing van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016. Appellante stelde dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig was.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat uit de wetsgeschiedenis van de Participatiewet en de Wet werk en bijstand niet blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd. Ook is er geen aanwijzing dat differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvorm beoogd is. De Raad concludeert dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen de toetsing aan het algemeen verbindende voorschrift kan doorstaan. De gronden die appellante in hoger beroep aanvoert, komen overeen met eerdere beroepsgronden die in vergelijkbare zaken zijn behandeld, en de Raad ziet geen aanleiding om anders te oordelen. Het hoger beroep wordt verworpen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.