ECLI:NL:CRVB:2018:4040
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de gevolgen voor verschillende leefvormen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag, welke aanvankelijk was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Na bezwaar werd de toeslag alsnog toegekend, maar de rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond. De appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig was.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat uit de wetsgeschiedenis van de Participatiewet en de Wet werk en bijstand niet blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd. Ook is er geen aanwijzing dat differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvormen door de wetgever is beoogd. De Raad concludeert dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen de toetsing aan het algemeen verbindende voorschrift kan doorstaan. De gronden die de appellant in hoger beroep aanvoert, zijn in essentie gelijk aan eerdere beroepsgronden die in vergelijkbare zaken zijn behandeld, waar de Raad ook al op had gereageerd.
Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.