In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Betrokkene, een ambtenaar bij de politie, had een verzoek om bevordering ingediend, maar dit verzoek werd afgewezen omdat zijn beoordeling niet boven de norm lag. De korpschef had het verzoek om bevordering afgewezen op basis van de vereisten van het loopbaanbeleid, dat stelde dat voor bevordering een recente beoordeling boven de norm vereist was. Betrokkene had in zijn beoordeling een score van 'goed' behaald, maar niet 'uitstekend', wat noodzakelijk was voor de bevordering.
Daarnaast heeft de rechtbank de korpschef en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn met 27 maanden was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van in totaal € 2.250,-. De Centrale Raad van Beroep heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, maar heeft de korpschef niet aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding van € 750,- die de rechtbank had opgelegd, en heeft de Staat veroordeeld tot betaling van € 1.500,-.
De Raad heeft ook geoordeeld dat de korpschef tijdig incidenteel hoger beroep had ingesteld en dat er geen sprake was van onredelijk lang wachten. De Raad heeft de beoordeling van betrokkene als 'goed' bevestigd en geoordeeld dat er geen procesbelang meer was bij het opmaken van een nieuwe beoordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ambtenaren om aan de gestelde beoordelingscriteria te voldoen voor bevordering en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures.