ECLI:NL:CRVB:2017:90

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2017
Publicatiedatum
13 januari 2017
Zaaknummer
16/1791 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van een beoordelingsgesprek van een politieambtenaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een politieambtenaar tegen de vaststelling van zijn beoordelingsgesprek. De appellant, werkzaam bij de politieregio [regio a], heeft verzocht om doorstroming naar de functie van senior GGP. Na een beoordelingsgesprek op 8 november 2012 werd zijn functioneren beoordeeld, maar de korpschef verklaarde het bezwaar tegen deze beoordeling ongegrond. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de toetsing van de inhoud van de beoordeling beperkt is tot de vraag of deze op voldoende gronden berust. De Raad oordeelt dat de beoordeling van de appellant op de meeste onderdelen als voldoende of goed is beoordeeld, met uitzondering van één onderdeel waar een onvoldoende score is gegeven. De Raad volgt de korpschef in zijn standpunt dat de jaargesprekken als functioneringsgesprekken kunnen worden aangemerkt en dat de beoordeling niet in strijd is met het beoordelingsreglement. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

16/1791 AW
Datum uitspraak: 5 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank [eenheid a] van
15 februari 2016, 15/2477 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.E. Schat hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2016
.Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. F. van der Kant-Dessens. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Vierboom, W.W. Hoek, J.L. Oranje en A. Krishna Sharma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 30 juli 1991 werkzaam als politieambtenaar bij de politieregio [regio a], thans de Eenheid [eenheid a]. Hij vervult sinds 1 januari 2006 de functie van [functie a] in de rang van [rang] bij het Wijkteam [naam wijkteam].
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn vastgelegd in de op
1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782) (circulaire).
1.3.
Een onderdeel van de afspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’. In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de doorstroming van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’.
1.4.
Appellant heeft verzocht om doorstroming naar de functie van senior GGP. Na een beoordelingsgesprek is ten aanzien van appellant op 8 november 2012 een beoordeling vastgesteld over zijn functioneren in de periode 2010 tot en met 2012. Bij besluit van
12 augustus 2013 heeft de korpschef het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.5.
Bij uitspraak van 13 maart 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:1758, heeft de rechtbank [eenheid a] het beroep tegen het besluit van 12 augustus 2013 gegrond verklaard, het besluit waarbij de beoordeling is vastgesteld herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 12 augustus 2013. Daartoe is - kort samengevat - overwogen dat de beoordeling is vastgesteld in strijd met het Beoordelingsreglement Politie [regio a] (beoordelingsreglement). Tegen deze uitspraak zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.6.
Na een beoordelingsgesprek op 18 juni 2014 is ten aanzien van appellant op
15 augustus 2014 opnieuw een beoordeling vastgesteld over zijn functioneren in de periode 2010 tot en met 2012.
1.7.
Bij besluit van 10 maart 2015 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen de vastgestelde beoordeling van 15 augustus 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3259) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op voldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het bestuursorgaan dit met concrete feiten onderbouwen.
4.2.
In dit geval is geen sprake van negatieve oordelen, maar is het functioneren van appellant op alle onderdelen - met uitzondering van een onvoldoende score (2) op een van de resultaatsafspraken ‘Meer initiatief nemen bij de verschillende werkzaamheden in en met het wijkteam’ - als voldoende (3) of goed (4), en dus positief beoordeeld. De functievervulling als geheel is als voldoende en eveneens positief beoordeeld. Indien een ambtenaar opkomt tegen de op een onderdeel van een beoordeling gegeven score van een voldoende niveau, ligt het op zijn weg om aannemelijk te maken dat de op dit onderdeel gegeven waardering niet op voldoende gronden berust. Vergelijk de uitspraak van de Raad 30 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2547.
4.3.
Appellant heeft betoogd dat de beoordeling niet voldoet aan artikel 4, derde lid, van het beoordelingsreglement, omdat aan de beoordeling niet minimaal een functioneringsgesprek is voorafgegaan waarin hij in de gelegenheid is gesteld om de punten waarop hij onvoldoende zou functioneren te verbeteren. De korpschef heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de met appellant gevoerde jaargesprekken zijn aan te merken als functioneringsgesprek als bedoeld in artikel 4, derde lid, van het beoordelingsreglement, omdat deze gesprekken een tweezijdig karakter hebben en mede zijn gericht op ontwikkeling van de medewerker. De Raad volgt de korpschef in dit standpunt, omdat uit de verslagen van de jaargesprekken blijkt dat het functioneren van appellant, de behaalde resultaten en verbeter- of ontwikkelpunten zijn besproken. Ook het functioneren van appellant op het als onvoldoende gewaardeerde onderdeel is in deze gesprekken uitdrukkelijk aan de orde gesteld.
4.4.
Appellant heeft verder gesteld dat de beoordeling op de competentie ‘Initiatief’ is bijgesteld nadat de beoordelingen van andere medewerkers waren afgerond. De beoordeling is daarom geen weergave van het persoonlijk functioneren van appellant en in strijd met het beoordelingsreglement. De korpschef heeft gemotiveerd toegelicht dat de competentie ‘Initiatief’ onderdeel uitmaakt van de herroepen beoordeling van 8 november 2012 en niet zelfstandig terugkomt in de bij het bestreden besluit gehandhaafde beoordeling van
15 augustus 2014. Dit is in overeenstemming met het advies van de bezwaarschriftencommissie in het kader van de beoordeling van 8 november 2012. Met betrekking tot de totstandkoming van de beoordeling in zijn algemeen heeft de korpschef uiteengezet dat het functioneren van de medewerkers weliswaar in zijn algemeenheid wordt vergeleken om een objectief beeld te verkrijgen, maar dat een bijstelling van de scores zoals door appellant beschreven niet heeft plaatsgevonden. Ter beoordeling van het individuele functioneren van een medewerker wordt informatie ingewonnen bij een aantal informanten om te verifiëren of het beeld van de beoordelaar over het functioneren van de betreffende medewerker klopt. Daar volgt een score uit, maar de beoordelaar draagt eindverantwoordelijkheid over het vaststellen van de eindscores. Niet is gebleken dat deze werkwijze in het geval van appellant niet is gevolgd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat de organisatievorm in zijn eenheid afweek van de standaard organisatievorm in het korps, waardoor een (aanvullende) takenmatrix en competentieprofiel van zijn functie ontbraken. Daardoor was het hem niet duidelijk op welke aspecten hij zou worden beoordeeld en is de beoordeling in strijd met het beoordelingsreglement. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. De korpschef heeft onweersproken gesteld dat de taken van appellant vallen binnen de takenmatrix en het competentieprofiel van de door appellant vervulde functie van [functie a]. Binnen dit kader zijn tussen appellant en zijn leidinggevende afspraken gemaakt over concrete werkzaamheden. Niet gebleken is dat de inhoud van de beoordeling niet aansluit op dit kader.
4.6.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn betoog dat de score 2 voor de resultaatsafspraak ‘Meer initiatief nemen bij de verschillende werkzaamheden in en met het wijkteam’ onhoudbaar is. Uit de toelichting blijkt dat het functioneren van appellant op dit punt al is verbeterd, maar nog verdere verbetering behoeft. Uit de verslagen van de jaargesprekken blijkt ook dat dit punt herhaaldelijk met appellant is besproken. Daarom kan, zoals ook volgt uit 4.3, niet worden gezegd dat appellant niet in de gelegenheid is gesteld zijn functioneren op dit punt te verbeteren. Wat betreft de verwijzing naar de projecten ‘Patseraanpak’ en ‘Burgernet’ heeft de korpschef onweersproken gesteld dat binnen het wijkteam aan iedere medewerker, ook aan appellant, is gevraagd zich aan te sluiten bij een taakaccent. Appellant heeft dit niet uit eigen beweging gedaan en heeft zich pas aangesloten bij de projecten ‘Patseraanpak’ en ‘Burgernet’ na een opdracht daartoe van de leidinggevende. De omstandigheid dat deze projecten buiten toedoen van appellant tijdelijk zijn stilgelegd, maakt niet dat appellant voor die tijd geen initiatieven kon ontplooien.
4.7.
Appellant wordt evenmin gevolgd in zijn betoog dat de score voldoende (3) voor de resultaatsafspraak ‘Voldoen aan de (werk)afspraken zoals deze in het District en voor het wijkteam plus zijn aangegeven. Verlenen van Noodhulp. Verlenen van Wijkzorg. Vastleggen informatie.’ onhoudbaar is. De enkele omstandigheid dat in de beoordeling van collega S bij deze resultaatsafspraak score goed (4) is gegeven terwijl diens wijze van verslaglegging als verbeterpunt is genoemd, brengt nog niet met zich dat aan appellant op dit punt een hogere score had moeten worden toegekend. In de toelichting op de waardering zijn de verschillende aspecten van het functioneren van appellant op dit onderdeel besproken, waarbij naast positieve aspecten ook negatievere aspecten en met name het initiatief nemen aan de orde komen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gegeven waardering voor deze resultaatsafspraak niet op voldoende gronden berust.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) J.L. Meijer

HD