Uitspraak
15.3760 WWAJ
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 2 februari 2017 ongegrond:
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 1989, had eerder een aanvraag ingediend die door het Uwv was afgewezen op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Gelderland had eerder de beslissing van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellante diende opnieuw een aanvraag in in 2014, maar het Uwv weigerde opnieuw, wat leidde tot deze procedure.
Tijdens de zitting op 3 januari 2018 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. R.S. Pot, en een begeleidster. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. P.J. Reith. Na de zitting werd het onderzoek heropend en heeft het Uwv aanvullende informatie verstrekt. De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van de eerdere besluiten rechtvaardigden. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat de medische beoordeling van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om de ingangsdatum van de Wajong-uitkering te vervroegen.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van 2 februari 2017 ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2018.