ECLI:NL:CRVB:2018:3734

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
16/6778 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om meerzorg en schadevergoeding in het kader van de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als gevolg van een hersenbloeding een ernstige lichamelijke en geestelijke handicap heeft, had een verzoek ingediend bij het zorgkantoor DSW B.V. voor meerzorg voor het jaar 2014. Dit verzoek werd door het zorgkantoor afgewezen, waarna de appellant bezwaar maakte. Het zorgkantoor verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoende heeft aangetoond dat er een noodzaak was voor het verlenen van één op één zorg 24 uur per dag. De Raad oordeelde dat de door de appellant ingebrachte stukken niet voldoende bewijs boden voor de noodzaak van deze zorg. De Raad onderschreef het standpunt van het zorgkantoor dat het persoonsgebonden budget (pgb) niet doelmatig werd besteed en dat er geen noodzaak was voor permanente zorg. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in aanwezigheid van griffier B. Dogan.

Uitspraak

16.6778 AWBZ

Datum uitspraak: 21 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 oktober 2016, 15/5179 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot het vergoeden van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zorgkantoor DSW B.V. (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingediend.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2018. Namens appellant is mr. De Jonge verschenen. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van der Meer en L. Kievit.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft een hersenbloeding gehad. Als gevolg daarvan heeft hij een ernstige lichamelijke en geestelijke handicap. In verband hiermee heeft CIZ appellant op 6 maart 2014 geïndiceerd op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor een Zorgzwaartepakket (ZZP) 7 LG met dagbesteding. Appellant ontvangt de zorg thuis door middel van een persoonsgebonden budget (pgb).
1.2.
Appellant heeft bij het zorgkantoor een verzoek om meerzorg voor het jaar 2014 ingediend. Het zorgkantoor heeft in een besluit van 26 augustus 2014 dit verzoek afgewezen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
1.3.
Bij besluit van 13 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Het standpunt van het zorgkantoor houdt in dat appellant het aan hem toegekende pgb niet doelmatig besteedt, omdat het pgb wordt ingezet voor zorg waarvoor geen noodzaak bestaat, zoals voor slaap- en waakdiensten in de nacht. Van een noodzaak tot één op één zorg 24 uur per dag is niet gebleken.
4.1.2.
Appellant voert – kort samengevat – aan dat hem een zodanig bedrag aan pgb moet worden verstrekt, dat hij daarmee 24 uur per dag, 7 dagen in de week zorg kan betalen. Het is volgens hem noodzakelijk dat er iemand 24 uur per dag feitelijk aanwezig is.
4.2.
Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat uit de door hem ingebrachte stukken niet volgt dat sprake is van een noodzaak tot het verlenen van één op één zorg 24 uur per dag,
7 dagen per week. Dat kan ook niet worden afgeleid uit de nadere toelichting ter zitting, waaruit enkel volgt dat een soort nachtwacht aanwezig was die ervoor zorgde dat appellant om de twee uur werd gedraaid en die met grote regelmaat bij appellant ging kijken. De Raad onderschrijft het onder 4.1.1 weergegeven standpunt van het zorgkantoor.
4.3.
De Raad wijst hierbij verder op het cliëntprofiel dat hoort bij ZZP 7 LG, waarin cliënten een structurele zorgbehoefte hebben, op zowel geplande als niet geplande tijden, en de zorgverlening 24 uur per dag direct te leveren is. Zoals eerder overwogen (vergelijk de uitspraken van de Raad van 22 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:214 en van 25 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1228) kan indien de verzekerde ervoor kiest om zelf met een pgb zorg in te kopen, geen pgb worden verleend voor permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, voor zover daarin niet kan worden voorzien door de in het ZZP begrepen zorgfunctie begeleiding.
4.4.
Wat appellant verder heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
4.5.
Wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) B. Dogan

KS