ECLI:NL:CRVB:2014:214

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
13-80 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van zorgindicatie en verslechtering van arm-handfunctie in het kader van de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de indicatie voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor een betrokkene die een hogere zorgindicatie aanvroeg. De Centrale Raad oordeelde dat de stukken in het dossier onvoldoende onderbouwing bieden voor het standpunt van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) dat er pas op 31 december 2011 sprake was van een verslechtering van de arm-handfunctie van de betrokkene. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de betrokkene hulp nodig had bij het eten en drinken, wat niet alleen afhankelijk was van haar vermogen om te tekenen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de betrokkene recht had op dezelfde zorg als geïndiceerd in het besluit van 8 maart 2012, voor de periode van 29 mei 2010 tot en met 2 maart 2012.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze bepaalde dat CIZ een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, en besloot zelf in de zaak te voorzien. CIZ werd veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene, die werden begroot op € 528,50, inclusief het griffierecht van € 115,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van indicaties en de noodzaak om de zorgbehoefte van de betrokkene adequaat te beoordelen.

Uitspraak

13/80 AWBZ, 13/107 AWBZ
Datum uitspraak: 22 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
26 november 2012, 11/2318 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
CIZ heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. dr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 10/4902, 10/4903 en 10/6409, plaatsgehad op 30 oktober 2013. Namens betrokkene zijn verschenen mr. Faber en
[naam familie]. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater,
mr. S. Kersjes en dr. N.E. Shahbazi-Kokshoorn, medisch adviseur CIZ. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 6 september 2010 heeft CIZ op de aanvraag van betrokkene van 12 mei 2010 om indicatie voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) betrokkene in aanmerking gebracht voor de functie Persoonlijke Verzorging, klasse 6, voor de periode van 28 juni 2010 tot en met 27 juni 2012. Bij besluit van 25 november 2010 heeft CIZ dit besluit aangevuld met de functie Begeleiding individueel, klasse 1. Verder heeft CIZ bij dit besluit de ingangsdatum voor beide functies vastgesteld op 29 mei 2010.
1.2.
Bij besluit van 26 september 2011 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar (deels) gegrond verklaard en de indicatie met ingang van 29 mei 2010 tot 29 mei 2015 gewijzigd in een Zorgzwaartepakket (ZZP) VV06 in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB).
1.3.
Naar aanleiding van een nieuwe aanvraag van betrokkene van 31 december 2011 voor een hogere indicatie heeft CIZ betrokkene bij besluit van 8 maart 2012 met ingang van
3 maart 2012 tot en met 2 maart 2027 in aanmerking gebracht voor een ZZP VV08 in de vorm van een PGB.
2.
De rechtbank heeft, met bepalingen over vergoeding proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat CIZ een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak. Volgens de rechtbank dient voor betrokkene zorg te worden geïndiceerd vergelijkbaar met de aan haar bij de indicatie van 8 maart 2012 geïndiceerde zorg. Dit omdat niet is gebleken van een verslechtering in de gezondheidssituatie van betrokkene, althans niet een zodanige verslechtering dat deze het verschil tussen de onderhavige indicatie en de indicatie van
8 maart 2012 rechtvaardigt.
3.
CIZ kan zich niet vinden in de aangevallen uitspraak omdat de gezondheidssituatie van betrokkene volgens CIZ in de periode van 29 mei 2010 tot 3 maart 2012 nog niet zodanig was verslechterd dat betrokkene toen al in aanmerking diende te worden gebracht voor een ZZP VV08.
4.
Betrokkene kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat zij, voor de periode hier aan de orde, ook al was aangewezen op een ZZP VV08, maar vindt wel dat deze zorg in de vorm van functies en klassen dient te worden geïndiceerd.
5.1.
Zoals door de rechtbank juist is vastgesteld, heeft de in geding zijnde indicatie betrekking op de periode van 29 mei 2010 tot en met 2 maart 2012.
5.2.1.
De Raad komt ten aanzien van het hoger beroep van CIZ tot de volgende beoordeling.
5.2.2.
De Raad is met de rechtbank en betrokkene van oordeel dat de zich in het dossier bevindende stukken onvoldoende onderbouwing vormen voor het standpunt van CIZ dat pas ten tijde van de aanvraag van 31 december 2011 sprake was van een verslechtering van de arm-handfunctie op grond waarvan CIZ meent dat betrokkene met ingang van 3 maart 2012 wel voor een ZZP VV08 in aanmerking dient te komen en daarvoor nog niet. De rechtbank heeft terecht gewezen op het verslag van de hoorzitting van 10 januari 2011 en de daarbij behorende pleitnota waaruit blijkt dat betrokkene moet worden geholpen bij het eten en drinken omdat zij niet in staat is zelfstandig een glas vast te houden. Ook heeft de rechtbank er terecht op gewezen dat het feit dat betrokkene nog kon tekenen niet betekende dat zij zelf nog eten en drinken tot zich kon nemen en ook dat voor die aanname door CIZ geen steun in de zich in het dossier bevindende stukken is te vinden. Bovendien kon betrokkene ten tijde van de behandeling door de rechtbank nog tekenen terwijl toen wel door CIZ werd aangenomen dat betrokkene zelf geen eten en drinken meer tot zich kon nemen. De Raad onderschrijft deze overwegingen van de rechtbank.
5.2.3.
In hoger beroep heeft CIZ nog verwezen naar de brief van de medisch adviseur van
26 oktober 2012 en de reactie van de medewerker bezwaar op het medisch advies, welke stukken ook ten behoeve van de zaken 10/4902, 10/4903 en 10/6409 zijn geproduceerd. Ook deze stukken vormen geen onderbouwing op basis waarvan kan worden aangenomen dat betrokkene ten tijde hier van belang haar eten en drinken nog zelf tot zich kon nemen. Het standpunt van CIZ dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkene voor de periode hier aan de orde was aangewezen op een ZZP VV08, wordt derhalve niet gevolgd.
5.3.1.
De Raad komt ten aanzien van het hoger beroep van betrokkene tot de volgende beoordeling.
5.3.2.
Niet in geschil is dat betrokkene is aangewezen op permanent toezicht en derhalve in aanmerking komt voor de zorgfunctie Verblijf als bedoeld in artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Op grond van artikel 13, tweede lid, van het Zorgindicatiebesluit in verbinding met artikel 1a van de Regeling zorgaanspraken vindt indicatie van de zorg in dat geval plaats in de vorm van een ZZP. Volgens betrokkene komt een ZZP VV08 wel overeen met haar zorgbehoefte, maar wil zij de zorg in functies en klassen krijgen. Betrokkene is er daarbij echter ten onrechte van uitgegaan dat zij bij verblijf thuis in plaats van in een instelling voor het toezicht de zorgfunctie Begeleiding geïndiceerd zou kunnen krijgen. Zoals ter zitting is besproken wordt in het geval het ZZP in een PGB wordt verstrekt en de zorg thuis wordt ingekocht ervan uitgegaan dat het toezicht op vrijwillige basis plaatsvindt. Het Besluit zorgaanspraken AWBZ biedt geen ruimte om in plaats van een zorgzwaartepakket afzonderlijke zorgfuncties te indiceren.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevoerde gronden in de beide hoger beroepen niet leiden tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak. Gelet echter op het belang om tot een definitieve beslechting van het geschil te komen, ziet de Raad aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat CIZ een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen. De Raad zal zelf in de zaak voorzien op de in het dictum aangegeven wijze.
6.
Aanleiding bestaat om CIZ te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 487,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand voor het voeren van verweer ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht, en € 41,50 aan gemaakte reiskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat CIZ een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • herroept de besluiten van 6 september 2010 en 25 november 2010;
  • bepaalt dat betrokkene, onder herroeping in zoverre van de besluiten van 6 september 2010 en 25 november 2010, voor de periode van 29 mei 2010 tot en met 2 maart 2012 recht heeft op dezelfde zorg als is geïndiceerd in het besluit van 8 maart 2012;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde besluit van 26 september 2011;
  • veroordeelt CIZ in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 528,50;
  • bepaalt dat CIZ aan betrokkene het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) M.P. Ketting
sg