ECLI:NL:CRVB:2018:365
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de herziening van een boetebesluit in het kader van de Werkloosheidswet
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 31 januari 2018, wordt het beleid van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de herziening van boetebesluiten onder de loep genomen. Appellant, die sinds 1 augustus 2012 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt, had in 2014 een boete van € 4.162,90 opgelegd gekregen wegens het niet doorgeven van zijn werkzaamheden. Na een verzoek van appellant om de boete te herzien, heeft het Uwv dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren aangevoerd. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep erkent appellant dat hij geen nieuwe feiten heeft aangedragen, maar vindt hij de weigering van het Uwv om de boete te herzien onredelijk. Het Uwv verdedigt zijn standpunt door te stellen dat het boetebesluit een vaststaand besluit is en dat er geen nieuwe feiten zijn die herziening rechtvaardigen. De Raad oordeelt dat het beleid van het Uwv, dat categorisch uitsluit om terug te komen van onherroepelijke boetebesluiten zonder nieuwe feiten, niet aanvaardbaar is. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het besluit te herstellen, omdat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging door bestuursorganen bij verzoeken om herziening van besluiten en de noodzaak om beleid te voeren dat ruimte biedt voor redelijke heroverweging van eerdere besluiten, vooral in situaties waarin de rechtzoekende in financiële problemen verkeert.