Uitspraak
OVERWEGINGEN
31 oktober 2004 alsnog kan meetellen voor de AOW-opbouw van de echtgenote van appellant.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de AOW-toeslag van appellant, die sinds 1970 in Nederland woont en de Marokkaanse nationaliteit heeft. Appellant had eerder een AOW-pensioen aangevraagd, maar kreeg te maken met kortingen op zijn pensioen en toeslag vanwege niet-verzekerde jaren. De besluiten van 25 april 2005 en 10 juli 2007, die deze kortingen vaststelden, zijn onherroepelijk geworden. Appellant heeft geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd die een herziening van deze besluiten rechtvaardigen.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de besluiten van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) conform het beleid zijn genomen en dat appellant met de wijziging van de toeslag per 1 juni 2011 niet benadeeld is. Het beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol in samenhang met artikel 14 van het EVRM is niet onderbouwd. De rechtbank Oost-Brabant had eerder geoordeeld dat de Svb op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Raad van 29 juli 2011, die betrekking had op de aanspraken van werknemers onder het NMV.
De Raad concludeert dat de Svb geen fout heeft gemaakt en dat de herziening van de toeslag in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving. Het hoger beroep van appellant wordt verworpen, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.