ECLI:NL:CRVB:2018:363
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over herziening van boetebesluit in het kader van de Werkloosheidswet
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 31 januari 2018, wordt het beleid van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de herziening van boetebesluiten onder de loep genomen. Appellante, die sinds 1 november 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt, heeft in 2013 een boete opgelegd gekregen van € 19.470,- wegens het overtreden van haar inlichtingenverplichting. Na een uitspraak van de Raad in 2014, die een belangrijke wijziging betekende voor de beoordeling van boetezaken, heeft appellante verzocht om terug te komen van het boetebesluit. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak.
De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, maar appellante is in hoger beroep gegaan. De Raad oordeelt dat het Uwv zijn beleid om geen herziening toe te staan van onherroepelijke boetebesluiten, zonder dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn, niet aanvaardbaar is. De Raad stelt dat het Uwv geen redelijk gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot herziening door deze categorisch uit te sluiten. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen drie maanden na verzending van de uitspraak.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met hun bevoegdheden en de belangen van de betrokkenen in acht te nemen. De uitspraak is van belang voor de rechtszekerheid en de mogelijkheid voor appellanten om hun recht te halen in gevallen van onterecht opgelegde boetes.