ECLI:NL:CRVB:2018:347
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beëindiging WAO-uitkering en verzoek om herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1949, heeft sinds 1993 geen werkzaamheden meer verricht na een ziekmelding. In 2010 verzocht hij om een WAO-uitkering, die hem met terugwerkende kracht werd toegekend, maar later door het Uwv werd beëindigd. Appellant heeft meerdere keren geprobeerd om de beslissing van het Uwv aan te vechten, maar zijn verzoeken werden afgewezen. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid rechtvaardigden. In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat hij recht heeft op een WAO-uitkering, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten zijn die aanleiding geven om terug te komen op de eerdere besluiten. De Raad concludeert dat het verzoek van appellant om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.