ECLI:NL:CRVB:2018:3246
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening Wajong-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, geboren in 1994, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op basis van psychische klachten. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant in staat was om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen, waardoor hij geen recht had op de uitkering. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv niet heeft onderkend dat zijn aanvraag ook als een verzoek om herziening voor de toekomst moest worden beschouwd, vooral in het licht van nieuwe rug- en buikklachten die zich na 2012 hadden ontwikkeld.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv terecht heeft geweigerd om appellant alsnog voor een Wajong-uitkering in aanmerking te brengen. De Raad oordeelde dat de door appellant aangevoerde klachten niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden konden worden aangemerkt. De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv en de rechtbank bevestigd, waarbij werd geconcludeerd dat appellant op de relevante data in staat werd geacht tenminste 75% van het minimumloon te verdienen. De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was en dat de eerdere afwijzing van de Wajong-aanvraag terecht was.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 2.505,-. Tevens dient het Uwv het griffierecht van € 168,- aan appellant te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.