In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 14/947 ZW-R. De uitspraak betreft een rectificatie van een eerdere uitspraak van 27 december 2017. De appellante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. V.M.C. Verhaegen, heeft de Raad gewezen op een onjuist bedrag aan proceskosten dat in de eerdere uitspraak was vermeld. De Raad heeft vastgesteld dat er een fout was gemaakt in de berekening van de proceskosten, waarbij het aantal punten en het bijbehorende bedrag niet correct waren weergegeven.
De Raad heeft geconstateerd dat zowel de appellante als de tegenpartij, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), geen bezwaren hebben tegen de voorgestelde rectificatie. In de oorspronkelijke uitspraak was het bedrag aan proceskosten vastgesteld op € 2.722,50, terwijl dit in werkelijkheid € 3.825,47 moest zijn. De Raad heeft de beslissing aangepast en de rectificatie doorgevoerd, waarbij ook de reiskosten van de appellante voor het bijwonen van de zittingen zijn meegenomen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter J.S. van der Kolk en de leden A.I. van der Kris en F.M.S. Requisizione, in aanwezigheid van griffier R.L. Rijnen. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak, 31 januari 2018.