Uitspraak
.De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber. Betrokkene is vertegenwoordigd door mr. Pothast.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de herziening van studiefinanciering van betrokkene, die van 25 februari 2010 tot 26 november 2014 ingeschreven stond op een brp-adres. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had op basis van een onderzoek naar de woonsituatie van betrokkene, dat op 21 november 2014 was uitgevoerd, besloten de studiefinanciering te herzien en een bestuurlijke boete op te leggen. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de besluiten van de minister vernietigd, omdat betrokkene met de overgelegde stukken had aangetoond dat zij tot september 2014 op het brp-adres had gewoond. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat betrokkene voldoende bewijs had geleverd voor haar woonadres.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bewijslast bij de minister ligt en dat het rapport van de controleurs onrechtmatig verkregen bewijs is, waardoor het niet kan worden gebruikt om de herziening en de boete te onderbouwen. De Raad concludeerde dat de reisgegevens van betrokkene niet voldoende bewijs opleveren om aan te tonen dat zij niet op het brp-adres woonde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de minister in de proceskosten van betrokkene.