ECLI:NL:CRVB:2018:301
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-gemelde samenwoning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant ontving sinds 1996 bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en was ingeschreven op een uitkeringsadres. Naar aanleiding van meldingen dat appellant samenwoonde met een buurvrouw, heeft een onderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door deze samenwoning niet te melden. Het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft daarop besloten de bijstand van appellant in te trekken met terugwerkende kracht. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een nieuwe aanvraag ingediend, die eveneens werd afgewezen omdat hij niet had aangetoond dat zijn situatie was gewijzigd.
De Raad heeft vastgesteld dat het college terecht heeft geconcludeerd dat appellant en de buurvrouw een gezamenlijke huishouding voerden. De verklaringen van de buurvrouw, die gedetailleerd waren en ondertekend, werden als betrouwbaar beschouwd. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij op een ander adres woonde dan de buurvrouw. De hoger beroepen van appellant werden dan ook afgewezen, en de eerdere uitspraken van de rechtbank werden bevestigd. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand en de afwijzing van de nieuwe aanvraag rechtmatig waren.