ECLI:NL:CRVB:2019:4355

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
8 januari 2020
Zaaknummer
18/5355 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen AIO-aanvulling na intrekking door gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellanten, beiden woonachtig in [woonplaats], hadden aanvragen ingediend voor een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling) die eerder waren afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De aanvragen van appellante 1 van 17 januari en 13 december 2017 en van appellante 2 van 3 februari en 14 december 2017 werden afgewezen omdat appellanten niet hadden aangetoond dat hun situatie was gewijzigd sinds de intrekking van hun AIO-aanvulling in 2014. De rechtbank had eerder de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, waarop zij niet in hoger beroep waren gegaan.

De Centrale Raad bevestigde de eerdere uitspraken en oordeelde dat de Svb terecht had afgewezen, aangezien appellanten niet konden bewijzen dat er geen gezamenlijke huishouding meer was. De Raad benadrukte dat de Svb de mogelijkheid heeft om een nieuwe aanvraag inhoudelijk te beoordelen, maar ook kan afwijzen als er geen gewijzigde omstandigheden zijn aangetoond. Appellanten hadden enkel gewezen op de onderzoeksplicht van de Svb, maar dit was onvoldoende om hun stelling te onderbouwen dat er geen gezamenlijke huishouding was.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18/5355 PW-PV, 18/5356 PW-PV, 18/5357 PW-PV, 18/5358 PW-PV
Datum uitspraak:
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2018, 18/673, 18/676, 18/2682, 18/2678 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellante 1] (appellante 1) en [appellante 2] (appellante 2), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 23 december 2019
Zitting heeft: J.N.A. Bootsma
Griffier: L.R. Daman
Namens appellanten is verschenen mr. I. Car, advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Sthal-de Bruin.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Dit betekent dat de aanvragen voor een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO‑aanvulling) van appellante 1 van 17 januari en 13 december 2017 en van appellante 2 van 3 februari en 14 december 2017 terecht zijn afgewezen.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar en gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellanten ontvingen tot en met november 2016 wel ieder een AIO-aanvulling.
De Svb heeft deze per 1 februari 2014 ingetrokken en teruggevorderd omdat zij in de woning van appellante 1 een gezamenlijke huishouding voerden. De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 3 januari 2018 de beroepen hiertegen ongegrond verklaard. Appellanten zijn niet in hoger beroep gegaan.
De Svb heeft de aanvragen afgewezen omdat appellanten niet hebben aangetoond dat hun situatie inmiddels was gewijzigd.
In 2016 [1] is de rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. Sinds 2017 [2] geldt dit ook voor besluiten op een nieuwe aanvraag voor bijstand met ingang van een latere datum. Welk toetsingskader van toepassing is hangt nu af van de grondslag en de manier waarop het bestuursorgaan de aanvraag heeft afgewezen. Het bestuursorgaan mag een nieuwe aanvraag inhoudelijk beoordelen maar ook nog steeds afwijzen omdat de betrokkene geen gewijzigde omstandigheden heeft aangetoond.
De Svb heeft toepassing gegeven aan het toetsingskader waar ook appellanten zich op beroepen. [3] Als iemand, die als alleenstaande een nieuwe aanvraag indient nadat bijstand eerder was ingetrokken wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding, volhoudt dat er geen gezamenlijke huishouding is, kan de aanvrager in beginsel volstaan met de onderbouwde stelling dat hij op een ander adres woont dan de (vermeende) partner. Als de Svb dan aan die stelling twijfelt moet de Svb zelf nader onderzoek doen.
Appellanten moesten hun stelling dat appellante 2 niet (meer) bij appellante 1 woont dus onderbouwen. Zij hebben dit niet gedaan, maar alleen gewezen op de onderzoeksplicht van de Svb. De volgehouden stelling dat zij geen gezamenlijke huishouding voerden is niet genoeg.
De hoger beroepen slagen dan ook niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L.R. Daman (getekend) J.N.A. Bootsma
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.

Voetnoten

1.Uitspraak van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872
2.Uitspraak van 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:365
3.Uitspraak van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1811 en uitspraak van 30 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:301