ECLI:NL:CRVB:2019:4355
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvragen AIO-aanvulling na intrekking door gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellanten, beiden woonachtig in [woonplaats], hadden aanvragen ingediend voor een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling) die eerder waren afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De aanvragen van appellante 1 van 17 januari en 13 december 2017 en van appellante 2 van 3 februari en 14 december 2017 werden afgewezen omdat appellanten niet hadden aangetoond dat hun situatie was gewijzigd sinds de intrekking van hun AIO-aanvulling in 2014. De rechtbank had eerder de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, waarop zij niet in hoger beroep waren gegaan.
De Centrale Raad bevestigde de eerdere uitspraken en oordeelde dat de Svb terecht had afgewezen, aangezien appellanten niet konden bewijzen dat er geen gezamenlijke huishouding meer was. De Raad benadrukte dat de Svb de mogelijkheid heeft om een nieuwe aanvraag inhoudelijk te beoordelen, maar ook kan afwijzen als er geen gewijzigde omstandigheden zijn aangetoond. Appellanten hadden enkel gewezen op de onderzoeksplicht van de Svb, maar dit was onvoldoende om hun stelling te onderbouwen dat er geen gezamenlijke huishouding was.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.