ECLI:NL:CRVB:2018:2981
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van schending inlichtingenverplichting en onderzoek naar vermogen in het buitenland
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die in de periode van 30 augustus 2004 tot en met 31 mei 2008 en van 29 oktober 2010 tot en met 2 november 2012 bijstand ontvingen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het dagelijks bestuur van de uitvoeringsorganisatie Baanbrekers heeft op basis van een risicoprofiel onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan appellanten, die niet in Nederland geboren zijn en ouder zijn dan 45 jaar. Dit leidde tot een onderzoeksopdracht aan een extern bureau, dat vaststelde dat appellanten onroerend goed in Turkije bezitten, wat zij niet hadden gemeld. Hierdoor werd geconcludeerd dat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellanten tegen het besluit van het dagelijks bestuur ongegrond. Appellanten gingen in hoger beroep en voerden aan dat het onderzoek in strijd was met het verbod van discriminatie en het recht op respect voor het privéleven. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het dagelijks bestuur geen ongerechtvaardigd onderscheid maakte en dat de inbreuk op het privéleven gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de zaak. De Raad bevestigde dat de Nederlandse rechtsregels zijn nageleefd en dat het bewijs rechtmatig was verkregen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.