ECLI:NL:CRVB:2025:374

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
23/1508 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Werkloosheidswet na faillissement werkgever

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet, maar deze was afgewezen omdat de aanvraag meer dan 26 weken na het faillissement van de werkgever was ingediend. De rechtbank had het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen beroepsgronden waren ingediend. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht tot deze beslissing is gekomen. De gemachtigde van de appellant voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die het verzuim om beroepsgronden in te dienen verschoonbaar maakten, maar de Raad oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende waren om het verzuim te rechtvaardigen. De Raad benadrukt dat het handelen van een professionele rechtshulpverlener voor risico van de indiener komt en dat er hoge eisen worden gesteld aan de professionaliteit van de gemachtigde. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

23/1508 WW
Datum uitspraak: 12 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 maart 2023, 21/7837 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 12 oktober 2021 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat hij heeft verzuimd beroepsgronden tegen dit besluit in te dienen. De Raad oordeelt dat de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De bijzondere omstandigheden aan de zijde van de gemachtigde van appellant waren niet van dien aard dat het verzuim om voorafgaand aan de zitting van de rechtbank beroepsgronden in te dienen verschoonbaar moet worden geacht.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [gemachtigde] , gemachtigde, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van appellant heeft met een aanvullend beroepschrift schriftelijk gereageerd op een vraag van de Raad.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 januari 2025. Voor appellant is verschenen [gemachtigde] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Op 21 januari 2021 heeft appellant een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet, omdat zijn werkgever verkeert in een situatie van blijvende betalingsonmacht. Het Uwv heeft deze aanvraag bij besluit van 26 maart 2021 afgewezen, omdat de uitkering meer dan 26 weken na het faillissement van de werkgever is aangevraagd. Het daartegen door appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 12 oktober 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen beroepsgronden zijn ingediend. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien appellant in de gelegenheid te stellen de gronden van beroep op de zitting naar voren te brengen of de behandeling van de zaak aan te houden om deze gronden alsnog schriftelijk in te dienen. Dit zou volgens de rechtbank in strijd komen met de goede procesorde. Appellant is meermaals in de gelegenheid gesteld gronden in te dienen en is erop gewezen dat het beroep nietontvankelijk kan worden verklaard indien dit niet tijdig gebeurt. Ook heeft de rechtbank meegewogen dat het Uwv wegens afwezigheid niet ter zitting op de mondeling gepresenteerde gronden zou kunnen reageren. De rechtbank heeft, gezien het stadium waarin de zaak zich bevond, geen aanleiding gezien voor aanhouding en appellant heeft hier ook geen redenen voor aangedragen. Met betrekking tot de stelling van appellant dat hij de brief van 19 januari 2022, waarin hij in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen, niet heeft ontvangen, overweegt de rechtbank dat appellant bij de rechtbank niet heeft geïnformeerd of het door hem op 18 januari 2022 verzochte uitstel is verleend. Volgens de rechtbank heeft appellant door het tijdsverloop van ruim een jaar meer dan voldoende gelegenheid gehad alsnog gronden in te dienen. Bovendien heeft appellant ook niet gereageerd op de door hem ontvangen brief van 24 januari 2023 met betrekking tot het ontbreken van beroepsgronden. Tot slot heeft appellant ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om uiterlijk dezelfde dag voor de zitting nadere stukken in te dienen, zoals staat vermeld in de zittingsuitnodiging.
Standpunt van appellant
3.1.
Volgens de gemachtigde van appellant heeft het niet tijdig indienen van de beroepsgronden meerdere oorzaken, waardoor sprake is van verschoonbaarheid. De gemachtigde van appellant heeft geschetst dat hij wegens stress door een dalende omzet vanaf 2019 het laatste vak van de beroepsopleiding niet heeft gehaald en moest stoppen met de advocatuur . Niet veel later werd bij hem een ernstige ziekte vastgesteld, waarvoor hij met spoed moest worden geopereerd en verdere behandelingen heeft moeten ondergaan. Toen deze ziekte onder controle was, werd bij nieuw onderzoek een andere progressieve ziekte geconstateerd, die leidt tot toenemende beperkingen.
Standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. Volgens het Uwv kunnen de aangevoerde argumenten, die zien op de persoonlijke situatie van gemachtigde en niet op die van appellant zelf, niet leiden tot verschoonbaarheid, omdat een nalatigheid van een gemachtigde voor rekening van appellant komt. Bovendien is de rechtbank volgens het Uwv bijzonder coulant geweest in de verstrekte tijd voor appellant om de gronden van het beroep in te dienen, nu tot driemaal toe een termijn van vier weken is gegund.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb, kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van die wet of aan enig ander bij die wet gestelde vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Volgens artikel 2.4, derde lid, aanhef en onder c, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2017, voor zover hier van belang, vindt niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb lid slechts plaats, indien dit verzuim niet verschoonbaar is.
4.2.
De gemachtigde van appellant heeft aangevoerd dat zijn verzuim het gevolg is geweest van ernstige medische omstandigheden aan zijn kant. In de periode na het indienen van het beroepschrift zijn bij hem twee levensbedreigende aandoeningen geconstateerd en deze diagnose en de behandelingen die hij vervolgens moest ondergaan, hebben zijn leven op zijn kop gezet. In die hectische periode is het indienen van beroepsgronden erbij ingeschoten.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak komt het handelen van een professionele rechtshulpverlener, zoals de gemachtigde van appellant, in beginsel voor risico van de indiener van het beroep. [1] Vanwege de professionaliteit die in geval van beroepsmatig handelen mag worden verwacht, ligt de lat hier hoger dan bij individuele burgers. Zo mag er bijvoorbeeld van worden uitgegaan dat een professional tijdig voorzieningen treft voor vervanging bij eventuele uitval. Een termijnoverschrijding of ander verzuim zal om die reden doorgaans niet verschoonbaar zijn, tenzij sprake is (geweest) van (heel) bijzondere persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de professionele rechtshulpverlener zelf. [2]
4.4.
De Raad twijfelt er niet aan dat de ernstige aandoeningen waarmee gemachtigde werd geconfronteerd en de daaropvolgende medische behandeling voor hem ingrijpend zijn geweest. Tegelijkertijd constateert de Raad dat de gemachtigde in de beroepsprocedure bij herhaling heeft gereageerd op de correspondentie van de rechtbank, onder meer om verder uitstel voor het indienen van beroepsgronden te vragen. Ook uit de verklaring van de gemachtigde ter zitting leidt de Raad af dat zijn medische situatie gedurende de periode dat het beroep bij de rechtbank aanhangig was niet steeds van dien aard was dat hij niet in staat was om beroepsgronden op schrift te stellen of tijdig voorzieningen te treffen voor vervanging. Daarbij acht de Raad mede van belang het tijdsverloop van meer dan een jaar. De Raad acht het verzuim van de gemachtigde dan ook niet verschoonbaar.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank het beroep van appellant terecht nietontvankelijk heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna als voorzitter en C. Karman en J.P. Loof als leden, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025.
(getekend) S. Wijna
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:282 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2666.
2.Vergelijk de uitspraken van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:101, over verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.