In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verwijtbare werkloosheid van appellant, die eerder in dienst was bij de [naam werkgever]. Appellant was tot 1 juli 2012 werkzaam voor de provincie [naam provincie] en is daarna overgenomen door de [naam werkgever]. Hij kreeg op 23 februari 2015 een voorwaardelijk strafontslag wegens plichtsverzuim, waarbij hij zich niet schuldig mocht maken aan soortgelijk gedrag. Echter, op 9 juni 2015 werd geconstateerd dat appellant tijdens werktijd op zijn computer een muzieklijst had geopend, wat leidde tot een onderzoek naar zijn internetgebruik. Dit onderzoek resulteerde in het definitieve ontslag van appellant op 6 juli 2015, omdat hij zich opnieuw schuldig had gemaakt aan het gebruik van de computer voor privédoeleinden.
Appellant heeft bezwaar aangetekend tegen het besluit van het Uwv om zijn WW-uitkering niet uit te betalen, omdat hij verwijtbaar werkloos zou zijn. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant heeft hoger beroep ingesteld. In hoger beroep heeft de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de gedragingen van appellant een dringende reden voor ontslag opleverden, zowel in objectieve als subjectieve zin. De Raad heeft de conclusies van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn internetgebruik binnen de grenzen van zijn functie viel.
De Raad heeft ook geoordeeld dat het onderzoek naar het internetgebruik van appellant niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat het onderzoek gerechtvaardigd was op basis van gegronde vermoedens van misbruik. De Raad concludeerde dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden en dat de WW-uitkering terecht niet tot betaling was gekomen. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor werknemers om zich aan de regels van hun werkgever te houden, vooral na eerdere waarschuwingen en disciplinaire maatregelen.