ECLI:NL:CRVB:2018:2269
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verweigerde WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag wegens ernstig plichtsverzuim
In deze zaak gaat het om de weigering van een WW-uitkering aan appellante, die na ontslag wegens ernstig plichtsverzuim een uitkering heeft aangevraagd. Appellante was sinds 16 april 2008 werkzaam bij een werkgever, maar raakte in de problemen na een aantal incidenten waarbij zij onder invloed van alcohol betrokken was. Op 7 februari 2015 veroorzaakte zij een aanrijding en verliet de plaats van het ongeval zonder haar identiteit kenbaar te maken. Later, op 5 maart 2015, veroorzaakte zij opnieuw schade en werd zij aangehouden voor rijden onder invloed. Na een intern onderzoek werd appellante op 15 juli 2015 met onmiddellijke ingang ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. Het Uwv weigerde haar WW-uitkering met als reden dat haar werkloosheid verwijtbaar was.
Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd overwogen dat de aan haar verweten gedragingen een dringende reden voor ontslag opleverden. Appellante stelde dat haar alcoholverslaving en psychische problemen haar gedrag beïnvloedden, maar de rechtbank oordeelde dat deze factoren niet voldoende waren om haar verwijtbaarheid te ontkennen.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigde de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat appellante zich bewust was van de gevolgen van haar gedrag. De Raad concludeerde dat de werkloosheid van appellante verwijtbaar was en dat er geen aanleiding was om de weigering van de WW-uitkering te herzien. De uitspraak werd gedaan op 25 juli 2018.