ECLI:NL:CRVB:2018:195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
16/6721 PW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking van de behandelend rechter in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de behandelend rechter, F. Hoogendijk. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland en verzocht om wraking op basis van vermeende vooringenomenheid van de rechter. Dit verzoek was gebaseerd op het feit dat de rechter tijdens de zitting herhaaldelijk de term 'inkomsten' gebruikte in plaats van 'omzet' of 'ontvangsten', wat volgens verzoeker zou duiden op een vooringenomen oordeel. Daarnaast vond verzoeker de beperkte spreektijd van tien minuten onterecht, gezien de complexiteit van de zaak.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat wraking alleen kan worden toegewezen op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De Raad concludeerde dat de behandelend rechter ter zitting voldoende uitleg had gegeven over de systematiek van de Participatiewet en dat de vragen van verzoeker serieus waren behandeld. De beslissing om de spreektijd te beperken werd als een procedurele beslissing beschouwd, die niet op zichzelf kan leiden tot een wrakingsverzoek. De Raad oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter en wees het verzoek om wraking af.

De uitspraak benadrukt het belang van de rechterlijke onpartijdigheid en de voorwaarden waaronder een wrakingsverzoek kan worden gehonoreerd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het verzoek om wraking ongegrond was.

Uitspraak

16/6721 PW-W
Datum uitspraak: 22 januari 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 september 2016, 16/486, in het geding tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (het college).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2017 door een enkelvoudige kamer van de Raad. De behandeld rechter is F. Hoogendijk (behandelend rechter).
Bij brief van 19 december 2017 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter.
De behandelend rechter heeft schriftelijk meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 15 januari 2018. Verzoeker is verschenen. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de strekking van het middel van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat de behandelend rechter ter zitting herhaaldelijk de term ‘inkomsten’ in plaats van ‘omzet’ of ‘ontvangsten’ heeft gebruikt. Zij volhardde hierin ook nadat verzoeker haar had gewezen op het verschil tussen deze begrippen. Daarmee gaf zij volgens verzoeker ervan blijk dat zij al tot een oordeel was gekomen. Dit wordt volgens verzoeker bevestigd door het feit dat hem slechts tien minuten spreektijd werd gegund, terwijl het volgens hem om een ingewikkelde kwestie gaat in verband waarmee hij voorafgaand aan de zitting ook om twee uur spreektijd had verzocht.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechters die de zaak behandelen. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is
(zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 19 december 2017 en de reactie van de behandelend rechter op het wrakingsverzoek blijkt dat de behandelend rechter ter voorlichting van verzoeker uitleg heeft gegeven over de systematiek van de Participatiewet en de daarover gevormde rechtspraak. De stellingen van verzoeker zijn door de behandelend rechter voorgehouden aan het college. Het college heeft op het standpunt van verzoeker gereageerd. De behandelend rechter heeft hierna te kennen gegeven zich te zullen beraden over hetgeen door verzoeker naar voren is gebracht. Deze wijze van behandeling impliceert niet dat de behandelend rechter haar definitieve oordeel al op voorhand heeft gevormd en maakt dan ook niet dat sprake is van een zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat zij vooringenomen is.
3.3.
Het al dan niet honoreren van een verzoek om een langere spreektijd is een procedurele beslissing. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0580) is wraking niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en kunnen deze beslissingen slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als uit de procedurele beslissing blijkt van vooringenomenheid van de rechters die deze beslissing hebben genomen. Uit het proces-verbaal van de zitting, dat ook volgens verzoeker een correcte weergave bevat van hetgeen ter zitting is besproken, blijkt dat de behandelend rechter uitgebreid de beroepsgronden van verzoeker heeft doorgenomen en de vragen die naar aanleiding daarvan bij haar waren gerezen aan partijen heeft gesteld. Omdat verzoeker van mening was dat de behandelend rechter hem niet op alle punten goed had begrepen, heeft zij verzoeker vervolgens in de gelegenheid gesteld om in tien minuten uit te leggen wat hij dan bedoelde. Zij heeft tevens toegelicht dat zij zich na de zitting nog zal beraden over de vraag of hetgeen bij de behandeling ter zitting naar voren is gekomen aanleiding vormt tot heropening van het onderzoek om verzoeker alsnog de gelegenheid te geven om meer uitgebreid zijn standpunt naar voren te brengen. Onder deze omstandigheden kan uit het gegeven dat de behandelend rechter de spreektijd van verzoeker vooralsnog tot tien minuten heeft beperkt, geen vooringenomenheid van de behandelend rechter worden afgeleid.
3.4.
Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat het verzoek om wraking van de behandelend rechter moet worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en B.J. van de Griend en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S.L. Alves

UM