Uitspraak
16.7913 PW
24 november 2016, 16/439 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die samen met zijn echtgenote sinds 1996 bijstand ontving op grond van de Participatiewet. Naar aanleiding van een anonieme melding dat zij onroerend goed in Turkije bezitten, heeft de gemeente Nijmegen een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat appellant en zijn echtgenote vermogen bezitten dat boven de voor hen geldende vermogensgrens ligt, wat resulteerde in de intrekking van hun bijstand en de terugvordering van ten onrechte ontvangen bijstandsuitkeringen. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep tegen deze besluiten ongegrond.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij en zijn echtgenote niet over de onroerende zaken konden beschikken, omdat deze zouden zijn aangekocht door hun dochter. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de onroerende zaken op naam van appellant en zijn echtgenote stonden en dat zij over deze zaken konden beschikken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van appellant niet voldoende waren om de eerdere beslissing te weerleggen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.