Uitspraak
17.4148 WIA, 17/4648 WIA
mr. D. de Jong.
OVERWEGINGEN
13 november 2013 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
13 oktober 2015 geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Het is tot stand gekomen na uitvoerig multidisciplinair onderzoek, waarbij alle over werknemer beschikbare informatie kenbaar en inzichtelijk is betrokken en meegewogen. De stelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de deskundigen hun bevindingen ten onrechte volledig hebben vertaald naar de datum in geding is navolgbaar gemotiveerd bestreden in de onder 2.4 genoemde brief van 13 april 2016. Het verslag van de deskundigen biedt voldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van de voor werknemer geldende beperkingen. Aldus is de Raad niet gebleken van feiten of bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden afgeweken van de conclusies van de deskundigen. Daarbij wordt betrokken dat werknemer niet pas in 2014, maar al in 2010 melding heeft gemaakt van vermoeidheid, altijd aanwezige druk op de onderbuik en pijn. Werknemer heeft na de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid bij het onderzoek door de verzekeringsarts en in de bezwaarfase naar voren gebracht dat hij meer klachten heeft dan enkele jaren geleden. Hij wordt ongeveer acht keer per nacht wakker ten gevolge van pijn door het afknellen van cystes. Hij is sneller vermoeid en kan zich minder lang concentreren. De lever drukt tegen de longen en hij is snel kortademig. Ook de druk in de buik is erg hinderlijk. De toegenomen klachten worden ook omschreven in de brief van de behandelend internist-nefroloog van 23 april 2013. Deze behandelaar heeft melding gemaakt van progressieve vermoeidheid en toenemend verlies aan energie bij werknemer gedurende de afgelopen jaren, waarbij ook sprake is van concentratiestoornissen. Dit kan volgens de internist‑nefroloog worden verklaard uit de zeer grote cystelever en cystenieren, die ook aan een goede slaaphouding in de weg staan in verband met het niet op de rug kunnen slapen bij drukpijn en de nierfunctiestoornis. Op
21 februari 2014 heeft deze behandelaar nog gemeld dat het eindpunt van de deelname van werknemer aan een landelijke studie in 2013 was dat er sprake was van een achteruitgang van de nierfunctie en groei van de cystenieren. Ook de rechtbank heeft uit de beschikbare gegevens afgeleid dat ADPKD een progressieve ziekte is, waardoor werknemer mettertijd meer klachten zal ondervinden. Daar komt bij dat werknemer ook volgens het Uwv beperkt is voor contactsporten of situaties die buikcontact kunnen opleveren. Dat werknemer op medische gronden geen werk zou mogen doen waarbij fysiek abdominaal contact aan de orde kan zijn, staat daarom niet ter discussie. Van de zijde van het Uwv is verder niet bestreden dat de werkzaamheden van werknemer als vaardigheidstrainer bij appellante een hoge mate van alertheid en een optimaal functioneren van de aandachts- en geheugenfunctie vereisen. De deskundigen hebben overtuigend betoogd dat de omstandigheid dat werknemer zijn werk sinds 2010 nog enige jaren heeft verricht los staat van de kans dat werknemer in dit werk persoonlijk letsel oploopt. Alles overziend zijn er daarom geen aanknopingspunten om de deskundigen niet te volgen.
13 oktober 2015. Op basis van die FML zal vervolgens de arbeidskundige grondslag van het besluit van 18 juni 2013 moeten worden heroverwogen en zal opnieuw moeten worden beslist over de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer op de datum in geding.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 28 juni 2017 gegrond en vernietigt dit besluit;
- bepaalt dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar neemt, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat tegen dit nieuwe besluit binnen zes weken beroep kan worden ingesteld bij de Raad;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 2.000,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht ad € 501,- vergoedt;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2018.