Uitspraak
mr. W.J. Belder.
OVERWEGINGEN
BAPO-dag geen werkzaamheden hoefde te verrichten voor [BV] en dat hij (zij het verminderd) loon kreeg betaald over deze uren. De omvang van het dienstverband is derhalve gelijk gebleven (namelijk 38 uur per week), hoewel appellant binnen deze omvang één dag per week structureel verlof kreeg. De rechtbank is van oordeel dat met ingang van het moment dat appellant gebruik ging maken van de BAPO-regeling sprake is van beëindiging van de werkzaamheden voor de omvang van deze verlofdag. Het Uwv heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat wat betreft het vaststellen van vrij te laten uren moet worden uitgegaan van een periode van 26 kalenderweken voorafgaand aan het moment dat appellant gebruik ging maken van de BAPO-regeling. Nu niet is gesteld of gebleken dat appellant op dat moment al werkzaamheden als zelfstandige verrichtte, heeft het Uwv terecht geen vrij te laten uren aangenomen, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat het Uwv zich in beroep nader op het standpunt heeft gesteld dat de WW-uitkering met acht uur in plaats van negen uur per week moet worden herzien wegens de door appellant verrichte werkzaamheden.
WW-uitkering, zolang met het aantal als zelfstandige gewerkte uren het aantal vrij te laten uren niet werd overschreden. Consequentie van dit beleid was dat slechts sprake kon zijn van vrij te laten uren als werkzaamheden als zelfstandige en de werkzaamheden in dienstverband feitelijk naast elkaar werden verricht. Zo kon een werknemer geen vrij te laten uren opbouwen in een periode waarin hij door de werkgever op non-actief was gesteld, omdat door het voorafgaande urenverlies in de dienstbetrekking feitelijk geen sprake is geweest van het naast elkaar verrichten van werkzaamheden.
33 988, nr 3, blz. 19). De tekst van artikel 8, tweede lid, van de WW is immers vastgesteld conform een advies van het Uwv (zie de als bijlage bij de memorie van toelichting gevoegde Uitvoeringstoets Verzamelwet SZW 2014 van 5 maart 2014). De ratio was om alleen gewerkte uren als zelfstandige die feitelijk werden verricht naast de werkzaamheden in dienstbetrekking als vrij te laten uren aan te merken. Het Uwv heeft er in de Uitvoeringstoets op gewezen dat door de voorgestelde definiëring van het begrip arbeidsuur in artikel 1a van de WW het arbeidsurenverlies zal gaan samenvallen met het moment waarop de verplichting tot loonbetaling is geëindigd. Dit zou met zich brengen dat in periodes van non-activiteit, waarin vanwege de nieuwe definiëring van arbeidsuur in de WW geen sprake is van arbeidsurenverlies, vrij te laten uren konden worden opgebouwd, zonder dat feitelijk nog voor de werkgever werd gewerkt. Getracht is dit te ondervangen door in artikel 8, tweede lid, van de WW tot uitdrukking te brengen dat de vrij te laten uren moeten worden berekend in de periode van 26 kalenderweken voorafgaand aan het moment waarop de werkzaamheden in dienstbetrekking, waaruit de werknemer werkloos is geworden, eindigden.