ECLI:NL:CRVB:2010:BO6297

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/6902 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake werkloosheidsuitkering en vrijstelling van werkzaamheden als zelfstandige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. Appellante, die vanaf 1 december 2000 werkzaam was bij Rabobank Nederland, heeft op 1 januari 2007 een eigen bedrijf opgericht. Op 1 september 2006 is zij vrijgesteld van werkzaamheden bij de Rabobank. Het Uwv heeft haar een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) toegekend, maar heeft geen vrijstelling gegeven voor de uren die zij werkte voor haar bedrijf. Appellante stelt dat voor de bepaling van het recht op vrijstelling moet worden uitgegaan van de periode van non-activiteit voorafgaand aan 1 september 2007. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellante in de 26 weken voorafgaand aan het arbeidsurenverlies geen werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht en enkel in dienstbetrekking voor de Rabobank heeft gewerkt. De Raad concludeert dat het Uwv correct heeft gehandeld door geen vrijstelling te geven en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat er geen termen zijn voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding.

Uitspraak

09/6902 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 november 2009, 09/1984 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.E. Crone, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2010, waar appellante -met kennisgeving- niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was vanaf 1 december 2000 werkzaam bij Rabobank Nederland (hierna: de Rabobank) in de functie van manager bankbedrijf gedurende 24 uur per week. Met ingang van 1 september 2006 is appellante van werkzaamheden vrijgesteld. Op 1 januari 2007 heeft appellante het bedrijf [naam bedrijf] gevestigd. De arbeidsovereenkomst met de Rabobank is met ingang van 1 september 2007 door de kantonrechter ontbonden.
1.2. Bij besluit van 15 oktober 2007 is appellante met ingang van 1 oktober 2007 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend, uitgaande van een verlies van arbeidsuren van 24 uur per week. Naar aanleiding van het door appellante verstrekte gegeven dat zij met ingang van 1 januari 2007 als zelfstandige werkzaam was, heeft zij op verzoek van het Uwv een overzicht gegeven van de door haar bestede uren aan [naam bedrijf] in de periode van 1 april 2007 tot 1 oktober 2007. Op de vraag van het Uwv of zij over de periode van 27 februari 2006 tot en met 27 augustus 2006 werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht antwoordde appellante ontkennend.
1.3. Bij besluit van 29 december 2008 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat geen vrijstelling kan worden gegeven voor werkzaamheden verricht voor [naam bedrijf].
Daartoe heeft het Uwv overwogen dat uit de door appellante verkregen informatie is gebleken dat appellante voorafgaand aan de week van het arbeidsurenverlies geen werkzaamheden heeft verricht in haar bedrijf. Dit betekent dat alle tijd die appellante besteedde aan [naam bedrijf] in mindering moet worden gebracht op haar WW-uitkering. Bij besluit van 31 maart 2009 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 december 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3. Appellante stelt zich ook in hoger beroep op het standpunt dat voor de bepaling van het recht op vrijstelling van de door haar als zelfstandige gewerkte uren uitgegaan moet worden van de periode van non-activiteit voorafgaand aan 1 september 2007. De periode van non-activiteit berust volgens appellante op een afspraak met de Rabobank die pas is geëindigd bij het einde van het dienstverband.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW is werkloos de werknemer die tenminste vijf of tenminste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren. Op grond van het tweede lid, eerste volzin, van die bepaling wordt onder de in het eerste lid bedoelde arbeidsuren per kalenderweek verstaan het aantal uren waarin de werknemer in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren gemiddeld per week als werknemer arbeid heeft verricht.
4.3. Ingevolge artikel 20, eerste lid, onder a, van de WW eindigt het recht op uitkering voor zover de werknemer zijn hoedanigheid van werknemer verliest. Voor deze werknemer eindigt het recht op uitkering terzake van het aantal uren dat hij werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij niet als werknemer in de zin van de WW kan worden beschouwd.
4.4. Het Uwv heeft ter voorkoming van onbevredigende effecten van voornoemde bepalingen, een buitenwettelijk beleid ontwikkeld. Dat beleid houdt in dat in de situatie waarin de werknemer reeds voorafgaande aan het intreden van zijn werkloosheid niet-verzekeringsplichtige werkzaamheden verrichtte, het recht op uitkering pas wordt beëindigd als de werknemer deze niet-verzekeringsplichtige werkzaamheden uitbreidt. Om vast te stellen of sprake is van een uitbreiding van die werkzaamheden dient de omvang ervan te worden berekend. Dit is het gemiddeld aantal uren per week dat de werknemer niet-verzekeringsplichtige werkzaamheden verrichtte in de periode van 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van het arbeidsurenverlies (de periode waarover ook de gemiddeld als werknemer gewerkte arbeidsuren worden berekend). Gedurende dit aantal uren kan de werkloze werknemer per kalenderweek niet-verzekeringsplichtige werkzaamheden verrichten, zonder dat dit van invloed is op zijn uitkering. De strekking van dit beleid is om degene die naast de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden als zelfstandige heeft gewerkt, zoveel mogelijk in dezelfde positie te brengen als degene die twee dienstbetrekkingen heeft gecombineerd.
4.5. De Raad dient in dit geding allereerst de vraag te beantwoorden op welk moment appellante haar arbeidsuren heeft verloren. Het is vaste rechtspraak dat bij de vaststelling of arbeidsverlies is ingetreden, moet worden uitgegaan van de feitelijke situatie. Appellante is met ingang van 1 september 2006 vrijgesteld van werkzaamheden voor de Rabobank en heeft ervoor gekozen om zich gedurende een jaar te oriënteren op de arbeidsmarkt. De functie van manager bankbedrijf heeft zij in ieder geval sinds 1 september 2006 feitelijk niet meer uitgeoefend. Het urenverlies is dan ook ingetreden op 1 september 2006, de dag waarop de Rabobank geen werk meer aan appellante beschikbaar stelde. De Raad acht daarbij van belang dat een daadwerkelijke hervatting van de arbeid binnen het bestaande dienstverband noch door de Rabobank, noch door appellante werd beoogd.
4.6. Uitgaande van de datum 1 september 2006 waarop het arbeidsurenverlies is ingetreden en gelet op de verklaring van appellante omtrent de periode van 27 februari 2006 tot en met 27 augustus 2006, stelt de Raad vast dat in de 26 kalenderweken daaraan voorafgaande appellante geen werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht. Appellante werkte in die periode uitsluitend in dienstbetrekking voor de Rabobank. Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat het Uwv door appellante geen vrijstelling te geven voor de uren die zij werkte voor [naam bedrijf] heeft gehandeld in overeenstemming met het in 4.4 weergegeven beleid.
4.7. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Er is geen ruimte voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.A. van Amerongen.
IvR