ECLI:NL:CRVB:2001:ZB9227
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- Th.C. van Sloten
- F.J.L. Pennings
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WW-uitkering bij combinatie van werkzaamheden als zelfstandige en werknemer
In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op een WW-uitkering van appellant, die naast zijn dienstbetrekking als werknemer ook werkzaamheden als zelfstandige verrichtte. Appellant was tot en met 31 december 1993 werkzaam als directeur verkoop bij een bedrijf in de Verenigde Staten, maar door economische malaise werd zijn arbeidsovereenkomst ontbonden. Hij vroeg op 21 december 1993 een WW-uitkering aan, waarbij hij ontkende andere werkzaamheden te verrichten. Later bleek uit informatie van de belastingdienst dat hij sinds 1993 als zelfstandige had gewerkt. Gedaagde, het landelijk Instituut sociale verzekeringen, trok de WW-uitkering in op basis van het beleid dat het recht op uitkering eindigt als de werknemer niet-verzekeringsplichtige werkzaamheden uitbreidt. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het beleid van gedaagde niet correct was toegepast. De Raad stelde vast dat appellant de werkzaamheden als zelfstandige niet naast, maar in plaats van zijn arbeid als werknemer had verricht. Dit was niet in overeenstemming met het beleid dat bedoeld is om werknemers die naast hun dienstbetrekking als zelfstandige werken, in dezelfde positie te brengen als werknemers met meerdere dienstbetrekkingen. De Raad oordeelde dat de aanvullende voorwaarde dat de werkzaamheden jarenlang naast de dienstbetrekking moesten zijn verricht, niet terecht was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van gedaagde tot terugvordering van de onterecht betaalde uitkering, omdat dit onvoldoende was onderbouwd.
De Raad concludeerde dat appellant recht had op zijn WW-uitkering en dat gedaagde in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige toepassing van beleid bij de beoordeling van rechten op uitkeringen, vooral in situaties waarin werknemers ook als zelfstandige werken.