ECLI:NL:CRVB:2012:BY3323

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4070 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en bruto-terugvordering van WW-uitkering zonder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door H.A. Albersen, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om zijn WW-uitkering met terugwerkende kracht in te trekken en een bruto terugvordering van € 5.794,40 te eisen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 november 2012 uitspraak gedaan. De appellant ontving vanaf 20 juli 2009 een WW-uitkering, maar heeft op 1 september 2009 gemeld dat hij per 7 september 2009 weer aan het werk zou gaan. Ondanks deze melding bleef het Uwv de uitkering doorbetalen tot en met 27 december 2009. Het Uwv heeft vervolgens op 15 februari 2010 de uitkering ingetrokken en de onterecht betaalde bedragen teruggevorderd.

Appellant betoogde in hoger beroep dat het Uwv zich schuldig maakte aan onbehoorlijk bestuur door de terugvordering bruto te laten plaatsvinden, en dat hij niet in staat was om het bedrag netto terug te betalen. Hij stelde dat het Uwv hem niet tijdig had geïnformeerd over de gevolgen van zijn werkhervatting en dat hij tijdig had aangegeven dat hij wilde terugbetalen. De rechtbank Almelo had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de terugvordering op goede gronden bruto had plaatsgevonden, aangezien de terugvordering betrekking had op een tijdvak dat in fiscale zin was afgesloten.

De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het Uwv noopten om af te wijken van zijn beleid. Appellant had niet tijdig gereageerd op de uitbetaling van de WW-uitkering na zijn werkhervatting, wat zijn situatie niet bijzonder maakte. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/4070 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 mei 2011, 10/608 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 14 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft H.A. Albersen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2012. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.
OVERWEGINGEN
1.1. Het Uwv heeft appellant met ingang van 20 juli 2009 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2. Op 1 september 2009 heeft appellant telefonisch aan het Uwv doorgegeven dat hij per 7 september 2009 zal hervatten bij zijn oude werkgever. Op een wijzigingsformulier van 11 september 2009 heeft appellant vermeld dat hij weer volledig aan het werk is. Ondanks deze mededelingen van appellant is het Uwv de WW-uitkering van appellant ook na 7 september 2009 blijven uitbetalen.
1.3. Bij besluit van 15 februari 2010 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant met ingang van 7 september 2009 ingetrokken en de ten onrechte betaalde uitkering over de periode van 7 september 2009 tot en met 27 december 2009 tot een bedrag van € 5.794,40 bruto van appellant teruggevorderd.
2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 februari 2010, en in dat kader betoogd dat het Uwv ten onrechte is overgegaan tot een bruto terugvordering. Bij besluit van 28 april 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 februari 2010 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv het onverschuldigd betaalde bedrag over de periode van 7 september 2009 tot en met 27 december 2009 op goede gronden bruto heeft teruggevorderd.
4. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het Uwv met de bruto terugvordering blijk geeft van onbehoorlijk bestuur en zich daarmee niet houdt aan de regels van fair play. Appellant heeft het standpunt ingenomen dat het aan het Uwv te wijten is dat hij niet in 2009 netto heeft kunnen terugbetalen. In dat kader heeft appellant erop gewezen dat hij reeds op
1 september 2009 heeft doorgegeven dat hij op 7 september 2009 zou hervatten zodat het Uwv vier maanden de tijd had om de WW-uitkering te beëindigen, hetgeen uiteindelijk pas in 2010 gebeurd is. Bovendien heeft het Uwv hem er in de telefoongesprekken in december 2009 niet op gewezen dat de terugvordering na 1 januari 2010 bruto zou zijn. Voorts heeft appellant gesteld dat hij in een telefoongesprek van 28 december 2009 aan het Uwv kenbaar heeft gemaakt dat hij wilde terugbetalen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat aan appellant over de periode van 7 september 2009 tot en met 27 december 2009 een bruto bedrag van € 5.794,40 onverschuldigd aan WW-uitkering is betaald. Het geschil betreft de bruto terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald.
5.2. Volgens vaste rechtspraak (onder meer CRvB 18 februari 2009, LJN BH4066) vindt terugvordering plaats in de vorm van bruto te veel betaalde bedragen indien de terugvordering betrekking heeft op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten. Dat is ook het uitgangspunt van de Beleidsregel terug- en invordering (Regeling van 31 maart 1999, Stcrt. 1999, 75). Uit de nota “Bruto en netto problematiek bij terug- en invordering” van 7 april 2009, samengevat in een Memo van 24 april 2009/14 juni 2010, blijkt dat het Uwv met betrekking tot de terugvordering van onverschuldigde betaalde uitkering de vaste gedragslijn hanteert dat ook na afloop van het fiscale jaar kan worden volstaan met terugbetaling van netto-uitkering als de uitkeringsgerechtigde binnen een redelijke termijn na ontvangst van het te veel betaalde heeft aangegeven dat hij het te veel betaalde niet wil behouden en hij het te veel betaalde direct na terugvordering ook daadwerkelijk terugbetaalt. Deze vaste gedragslijn houdt ten gunste van betrokkene in zoverre een uitzondering in op het uitgangspunt van de Beleidsregel terug- en invordering.
5.3. In het geval van appellant heeft de terugvordering betrekking op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten, zodat de terugvordering bruto plaatsvindt. Er is geen sprake van de in 5.2 genoemde uitzonderingssituatie. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant op 16 december 2009 en 28 december 2009 telefonisch contact heeft opgenomen met het Uwv. Uit de van deze gesprekken door het Uwv gemaakte telefoonnotities kan echter niet worden afgeleid dat appellant te kennen heeft gegeven dat (sinds 7 september 2009) onverschuldigd betaald werd en dat hij het teveel betaalde niet wilde behouden. Uitgaande van deze gegevens heeft het Uwv in overeenstemming met zijn beleid gehandeld. De situatie van appellant is niet zo bijzonder, dat deze het Uwv tot afwijking van zijn beleid noopte. Ook het niet direct reageren door het Uwv op de meldingen van appellant van de werkhervatting maakt dat niet anders. In dat kader is van belang dat appellant als aangegeven het Uwv in september 2009 weliswaar twee keer heeft geïnformeerd over zijn werkhervatting per 7 september 2009, maar dat hij nadien niet gereageerd heeft op het feit dat het Uwv desondanks ook na 7 september 2009 zijn WW-uitkering bleef uitbetalen. Als appellant eerder gereageerd zou hebben op de ten onrechte uitbetaalde WW-uitkering, dan zou hij wellicht het onverschuldigd betaalde bedrag aan WW-uitkering in het lopende fiscale jaar (2009) netto hebben kunnen terugbetalen.
5.4. Gelet op hetgeen onder 5.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012.
(getekend) J. Riphagen
(getekend) D. Heeremans
KR