ECLI:NL:CRVB:2012:BY3323
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Riphagen
- B.M. van Dun
- M. Greebe
- Rechtspraak.nl
Intrekking en bruto-terugvordering van WW-uitkering zonder bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door H.A. Albersen, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om zijn WW-uitkering met terugwerkende kracht in te trekken en een bruto terugvordering van € 5.794,40 te eisen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 november 2012 uitspraak gedaan. De appellant ontving vanaf 20 juli 2009 een WW-uitkering, maar heeft op 1 september 2009 gemeld dat hij per 7 september 2009 weer aan het werk zou gaan. Ondanks deze melding bleef het Uwv de uitkering doorbetalen tot en met 27 december 2009. Het Uwv heeft vervolgens op 15 februari 2010 de uitkering ingetrokken en de onterecht betaalde bedragen teruggevorderd.
Appellant betoogde in hoger beroep dat het Uwv zich schuldig maakte aan onbehoorlijk bestuur door de terugvordering bruto te laten plaatsvinden, en dat hij niet in staat was om het bedrag netto terug te betalen. Hij stelde dat het Uwv hem niet tijdig had geïnformeerd over de gevolgen van zijn werkhervatting en dat hij tijdig had aangegeven dat hij wilde terugbetalen. De rechtbank Almelo had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de terugvordering op goede gronden bruto had plaatsgevonden, aangezien de terugvordering betrekking had op een tijdvak dat in fiscale zin was afgesloten.
De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het Uwv noopten om af te wijken van zijn beleid. Appellant had niet tijdig gereageerd op de uitbetaling van de WW-uitkering na zijn werkhervatting, wat zijn situatie niet bijzonder maakte. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.