ECLI:NL:CRVB:2001:AD5986
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- D.J. van der Vos
- Ch. J.G. Olde-Kalter
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en de toepassing van de zes-maanden jurisprudentie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) inzake de terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkeringen. Appellante, die sinds 1995 arbeidsongeschikt is, had haar arbeid in 1996 voor 30 uur per week hervat, maar ontving tegelijkertijd een WAO-uitkering. Het Lisv heeft in 1998 besloten om de WAO-uitkering met terugwerkende kracht niet uit te betalen en een bedrag van in totaal f 6.855,36 terug te vorderen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 3 juli 2001, waarbij appellante niet aanwezig was. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, maar heeft ook geoordeeld dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de terugvordering van de WAO-uitkering over een specifiek tijdvak, vernietigd dient te worden. De Raad concludeert dat de onverschuldigde betaling van de WAO-uitkering niet het gevolg is van inlichtingen van appellante, maar dat appellante wel redelijkerwijs had moeten begrijpen dat er onverschuldigd was betaald.
De Raad heeft verder overwogen dat de terugvordering van de WAO-uitkering vanaf 1 augustus 1996 wettelijk verplicht is, en dat er geen dringende redenen zijn om hiervan af te wijken. De Raad heeft de proceskosten van appellante begroot op f 2130,- en heeft bepaald dat gedaagde dit bedrag aan appellante dient te vergoeden. De uitspraak benadrukt de wijziging in de wetgeving per 1 augustus 1996, die bestuursorganen verplicht tot terugvordering van onverschuldigde betalingen, en de gevolgen daarvan voor de toepassing van de zes-maanden jurisprudentie.