Uitspraak
4 mei 2016, 15/4105 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, een vreemdeling zonder verblijfsstatus, had verzocht om een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor maatschappelijke opvang. Het college van burgemeester en wethouders van Opmeer had eerder een bed-bad-broodvoorziening toegekend, maar dit werd door de rechtbank als niet op de Wmo 2015 gebaseerd beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de appellant geen aanspraak kon maken op een maatwerkvoorziening op basis van de Wmo 2015, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 1.2.2 van de Wmo 2015, dat stelt dat alleen vreemdelingen met rechtmatig verblijf in aanmerking komen voor dergelijke voorzieningen.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en stelde vast dat de opvangvoorzieningen voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus onder de verantwoordelijkheid van de centrale overheid vallen. De Raad benadrukte dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk is voor de opvang van niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen en dat de appellant niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander op basis van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant geen recht had op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015, en bevestigde de aangevallen uitspraak.