ECLI:NL:CRVB:2017:492
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing indicatie voor zorg op basis van Wet langdurige zorg voor niet-verzekerde vreemdeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellante, een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf, had een aanvraag ingediend bij het CIZ voor een indicatie voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het CIZ heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante niet als verzekerde in de zin van de Wlz kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad heeft overwogen dat appellante zich zonder indicatie kan wenden tot een zorgaanbieder voor een beoordeling van de medisch noodzakelijke zorg, zoals geregeld in artikel 122a van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Raad heeft ook aangegeven dat de keuze van de Staat om een vergoedingsregeling voor onverzekerbare vreemdelingen in te voeren, binnen de ruime beoordelingsruimte valt die de Staat toekomt bij de besteding van publieke middelen. De Raad heeft de argumenten van appellante dat de afwijzing van de indicatie in strijd is met het internationale recht verworpen, en heeft bevestigd dat de Wlz en de daarop gebaseerde regelgeving niet meer de mogelijkheid bieden voor het CIZ om niet-verzekerden te indiceren, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wel het geval was.
De uitspraak benadrukt de grenzen van de zorgplicht van het CIZ en de mogelijkheden voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf om toegang te krijgen tot zorg, en bevestigt dat de afwijzing van de indicatie door het CIZ terecht was.