ECLI:NL:CRVB:2012:BV0607

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5985 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van CIZ bij indicatiebesluit voor zorg onder AWBZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep gegrond werd verklaard en het besluit van het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) werd vernietigd. Appellant had op 4 juni 2008 een aanvraag ingediend voor een indicatie voor de functie verblijf op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). CIZ had op 5 augustus 2008 besloten dat appellant niet in aanmerking kwam voor zorg, omdat er onvoldoende medische informatie was om een indicatie te stellen. Na bezwaar van appellant, dat door CIZ niet-ontvankelijk werd verklaard, heeft de rechtbank geoordeeld dat CIZ niet bevoegd was om te bepalen of appellant als verzekerde onder de AWBZ viel. De rechtbank oordeelde dat deze beoordeling door de zorgverzekeraar moest worden gedaan. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoerde dat het ontzeggen van toegang tot het indicatieorgaan in strijd was met artikel 6 van het EVRM.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat CIZ zich niet hoeft te vergewissen of de zorgvrager zich kwalificeert als verzekerde. De Raad oordeelde dat iedere inwoner van de gemeente zich tot CIZ kan wenden voor een indicatiebesluit, ongeacht hun verzekeringsstatus. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van CIZ gegrond. CIZ werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad. Tevens werd CIZ veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 1.518,-- werden begroot.

Uitspraak

09/5985 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 september 2009, 09/826 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 11 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W.G. Fischer, kantoorgenoot van mr. Cerezo-Weijsenfeld. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren [in] 1948, is afkomstig uit Algerije. Hij heeft op 4 juni 2008 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) bij CIZ een aanvraag ingediend voor de indicatie voor de functie verblijf.
1.2. Bij brief van 5 augustus 2008 heeft CIZ kennis gegeven van het besluit dat appellant niet in aanmerking komt voor zorg ingevolge de AWBZ omdat uit diens gegevens niet blijkt van voldoende (medische) informatie om een grondslag voor de gevraagde functie vast te kunnen stellen.
1.3. In het kader van de bezwaarprocedure heeft G.E.M. van der Meer, medisch adviseur van CIZ, advies uitgebracht. In zijn rapport van 11 november 2008 is hij tot de conclusie gekomen dat appellant niet in aanmerking komt voor de functie verblijf omdat hij in staat wordt geacht om gedurende een dagdeel alleen te blijven, omdat hij zelf in staat is om te alarmeren en omdat hij geen 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig heeft.
1.4. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 augustus 2008 heeft CIZ het College voor zorgverzekeringen (CVZ) op 12 november 2008 advies gevraagd als bedoeld in artikel 58 van de AWBZ. In het advies van 15 december 2008 heeft CVZ het standpunt ingenomen dat CIZ gelet op de verblijfstatus van appellant niet bevoegd is om een indicatiebesluit af te geven.
1.5. Bij besluit van 30 januari 2009 heeft CIZ het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 augustus 2008 niet-ontvankelijk verklaard. CIZ heeft daarbij het besluit van 5 augustus 2008 ingetrokken op de grond dat zij niet bevoegd was om een indicatiebesluit te nemen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit van 30 januari 2009 vernietigd en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 30 januari 2009. Zij heeft daarbij beslist dat het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 augustus ongegrond wordt verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vraag of de aanvrager van een indicatiebesluit tot de kring van verzekerden ingevolge de AWBZ behoort niet door CIZ beantwoord dient te worden, maar door de zorgverzekeraar. Daartoe heeft zij verwezen naar artikel 9, tweede lid, van de AWBZ en de artikelen 4 en 5 van het Inschrijvingsbesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering 1992. Indien de zorgverzekeraar zou weigeren om de zorgvrager in te schrijven, waardoor hij geen inschrijvingsbewijs zou kunnen laten zien en geen aanspraak op AWBZ-zorg zou kunnen maken, kan hij tegen die beslissing rechtsmiddelen aanwenden. Berust de weigering om een inschrijvingsbewijs te verstrekken op het zogeheten koppelingsbeginsel, dan kan in het kader van die rechtsmiddelen een beroep worden gedaan op internationaal recht. CIZ heeft hierin geen taak. Zij dient zich ingevolge het op artikel 9a, tweede lid, van de AWBZ gebaseerde Zorgindicatiebesluit te beperken tot de vraag voor welke zorg de zorgvrager in aanmerking komt. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat CIZ bevoegd is om een besluit te nemen op de aanvraag van een zorgvrager om een indicatiebesluit te nemen. CIZ zal zich er ter voorbereiding van dat besluit van dienen te vergewissen of de aanvrager een inschrijvingsbewijs van een zorgverzekeraar kan overleggen. Kan de aanvrager dat niet, dan zal CIZ het ervoor moeten houden dat de aanvrager geen aanspraak op AWBZ-zorg kan maken. In dat geval kan de aanvraag om een indicatiebesluit volgens de rechtbank reeds om die reden worden afgewezen.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft onder meer aangevoerd dat het ontzeggen van de toegang tot het orgaan dat zorg vaststelt in strijd is met artikel 6 EVRM.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Wet- en regelgeving
4.1.1. Artikel 6 van de AWBZ luidde ten tijde van belang als volgt:
“1. De verzekerden hebben aanspraak op zorg ter voorkoming van ziekten en ter voorziening in hun geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging. (…)
3. De zorgverzekeraars dragen er zorg voor dat de bij hen ingeschreven verzekerden hun aanspraken op zorg tot gelding kunnen brengen. (…)”
4.1.2. Artikel 9 van de AWBZ luidde ten tijde van belang: “1. De verzekerde, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Zorgverzekeringswet, is met ingang van het tijdstip waarop de zorgverzekering ingevolge die wet ingaat, voor de toepassing van deze wet als verzekerde ingeschreven bij zijn zorgverzekeraar in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet, mits deze zich overeenkomstig artikel 33 heeft aangemeld voor de uitvoering van deze wet. Indien de zorgverzekering is ingegaan binnen vier maanden nadat de verzekeringsplicht, bedoeld in de Zorgverzekeringswet, is ontstaan, werkt de inschrijving terug tot en met de dag waarop die verzekeringsplicht ontstond. (…)
2. De verzekerde die voor de uitvoering van deze wet niet bij een zorgverzekeraar is ingeschreven, meldt zich voor de toepassing van deze wet met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels ter inschrijving aan bij een zorgverzekeraar die werkzaam is in de gemeente waar hij woont. (…) De zorgverzekeraar is verplicht hem tot dat doel in te schrijven. (…)”
4.1.3. Artikel 9bis van de AWBZ luidde ten tijde van belang als volgt:
”1. De verzekerde die zich ingevolge artikel 9, tweede lid, bij een zorgverzekeraar aanmeldt ter inschrijving, vermeldt daarbij zijn burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, zijn sociaal-fiscaalnummer.(…)
5. De zorgverzekeraar verlangt van de vreemdeling die zich ter inschrijving aanmeldt, een kopie van het document of de schriftelijke verklaring, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, dat wordt aangemerkt als een bescheid als bedoeld in artikel 4:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.”
4.1.4. Artikel 9a van de AWBZ luidde ten tijde van belang als volgt:
“1. Burgemeester en wethouders voorzien erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de samenstelling en de werkwijze van het indicatieorgaan, alsmede over de geldigheidsduur van besluiten als bedoeld in het eerste lid.
3. Een indicatieorgaan verricht geen andere dan bij of krachtens de wet opgedragen taken.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen aan indicatieorganen werkzaamheden worden opgedragen die verband houden met de taken die bij de wet zijn opgedragen. Burgemeester en wethouders kunnen het indicatieorgaan advies vragen omtrent toekenning van voorzieningen waarbij de gezondheid of het maatschappelijk functioneren van een persoon van belang is.”
4.1.5. Artikel 9b van de AWBZ luidde ten tijde van belang als volgt:
“1. Aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, bestaat slechts indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen. (…).”
4.1.6. Artikel 1 van het Zorgindicatiebesluit luidde ten tijde van belang als volgt:
“In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (…)
c. zorgvrager: degene ten behoeve van wie een aanvraag om een indicatiebesluit is ingediend;
d. indicatiebesluit: het besluit van een indicatieorgaan waarbij beoordeeld wordt of en in welke omvang een zorgvrager in aanmerking komt voor een of meer vormen van zorg als bedoeld in artikel 2;
e. het besluit: het Besluit zorgaanspraken AWBZ.”
4.1.7. Artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit luidde ten tijde van belang als volgt:
“Als vormen van zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ worden aangewezen de vormen van zorg, bedoeld in de artikelen 4 tot en met 6 en 8 tot en met
10 en 13, tweede lid, van het besluit (…).”
4.2. De Raad stelt vast dat tussen partijen in geschil is de vraag of de rechtbank terecht en op juiste gronden heeft geoordeeld dat CIZ de aanvraag om een indicatiebesluit kan afwijzen op de grond dat de zorgvrager geen inschrijvingsbewijs van verzekering kan overleggen, in welk geval CIZ het ervoor moet houden dat de zorgvrager geen aanspraak op AWBZ-zorg kan maken. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
4.3. Zoals uit vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraken van 2 juli 2008, LJN: BD6168 en 1 april 2009, LJN: BH9439 volgt dient bij de uitvoering van de AWBZ gelet op de tekst van de wet en de bedoeling van de wetgever onderscheid te worden gemaakt tussen indicatiestelling en de indicatierealisering, met dien verstande dat de besluitvorming over de indicatiestelling bij CIZ berust en de besluitvorming over de realisering van de aanspraak op geïndiceerde zorg bij de zorgverzekeraar.
4.4. De onder 4.3 bedoelde scheiding van taken en bevoegdheden vindt bevestiging in de tekst van de AWBZ. In artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ - de wettelijke grondslag van de indicatiestelling - is neergelegd dat een onafhankelijk indicatieorgaan beoordeelt of een “inwoner” is aangewezen op AWBZ-zorg. Voorts volgt uit artikel 1 van het Zorgindicatiebesluit dat het indicatieorgaan moet beoordelen of de zorgvrager is aangewezen op AWBZ-zorg. Onder deze omstandigheden acht de Raad een wetsuitvoering waarbij het indicatieorgaan zelfstandig beoordeelt of de aanvrager van de indicatie zich kwalificeert als verzekerde in de zin van de AWBZ niet in overeenstemming met de tekst van de wet en de bedoeling van de wetgever. De omstandigheid dat in artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ wel gesproken wordt over de verzekerde acht de Raad, in aanmerking genomen de duidelijke bedoeling van de wetgever, onvoldoende om een andere uitleg te rechtvaardigen.
4.5. Het vorenstaande betekent dat CIZ zich er niet van behoeft te vergewissen of de zorgvrager zich kwalificeert als verzekerde. Artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ houdt in dat iedere inwoner van de gemeente, ongeacht of hij zich kwalificeert als verzekerde in de zin van de AWBZ, zich tot CIZ kan wenden om te laten beoordelen of hij is aangewezen op zorg ingevolge de AWBZ. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De Raad zal, met vernietiging van de aangevallen uitspraak en doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het besluit van 30 januari 2009 gegrond verklaren en dit besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. CIZ dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de Raad.
5. De Raad ziet aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Awb CIZ te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.518,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 30 januari 2009;
Bepaalt dat CIZ binnen zes weken na heden een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak van de Raad is overwogen;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.518,--;
Bepaalt dat het College aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 149,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.J. de Mooij en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2012.
(get.) R.M. van Male.
(get.) P.J.M. Crombach.
NK