In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met betrekking tot de studiefinanciering van appellant. Appellant had studiefinanciering ontvangen op basis van de Wet studiefinanciering 2000, maar deze werd herzien na een onderzoek naar zijn woonsituatie. De minister concludeerde dat appellant niet op het opgegeven adres woonde en vorderde een bedrag van € 4.387,32 terug. Daarnaast werd er een bestuurlijke boete van € 2.096,16 opgelegd. Appellant maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar de minister verklaarde deze ongegrond.
De rechtbank Gelderland bevestigde de besluiten van de minister, maar appellant ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat de minister de herziening en boete had gebaseerd op onrechtmatig verkregen bewijs, omdat het onderzoek naar de woonsituatie was uitgevoerd door onbevoegde controleurs. De Raad stelde dat een verklaring van appellant, die was afgelegd naar aanleiding van dit onrechtmatig bewijs, niet als geldig bewijs kon worden gebruikt. De Raad vernietigde de besluiten van de minister en herstelde de eerdere besluiten, waarbij de minister werd veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een totaalbedrag van € 3.960,-.