Uitspraak
4 mei 2015 geïndiceerd voor Persoonlijke Verzorging, klasse 4, en Begeleiding individueel, klasse 2. Bij brief van 31 januari 2011 heeft CIZ medegedeeld dat de indicatie
Antwoord: Ik acht het niet aannemelijk dat een verslechtering zal optreden (…).
AWBZ-zorg passend is omdat er nog geen behandelaar is met wie die zorg in overleg kan worden vastgesteld. CIZ meent daarom te kunnen volstaan met een minimale inzet van AWBZ-zorg.
“C. van Putte-Boon, arts, 29 januari 2015:De arts constateert dat ik aangeef dat ambulante behandeling met medicatie tot enige verbetering zou kunnen leiden, en dat psycho-educatie voor zijn moeder zinvol is, in respectvolle samenwerking. Deze informatie geeft geen aanleiding om de eerdere adviezen te wijzigen. Behandeling is voorliggend op AWBZ zorg. Daarnaast is langdurige zorg vanuit de AWBZ aangewezen.Mijn reactie: Hier kan ik in meegaan. Dit is in overeenstemming met mijn conclusie.
W. Postema, psychiater, 21 mei 2015:De psychiater nuanceert de constatering van mevrouw Van Putte-Boon dat
Mijn reactie: Dit is correct, maar mijns inziens een triviale nuancering.
Hij herhaalt zijn eerdere opvattingen. Hij is sceptisch over de verbetering die met medicatie bereikt zou kunnen worden.
Mijn reactie: Deze scepsis zou bevestigd kunnen worden, maar dat moet eerst blijken. Ik pleit er voor deze kans in elk geval te benutten. Feit is dat adequate behandeling naar professionele maatstaven momenteel geen kans krijgt en dat niet uit te sluiten is dat daardoor aan betrokkene een mogelijke verbetering wordt onthouden.
1. Is deze kans nauwelijks waarschijnlijk.
2. Zijn de negatieve gevolgen voor patiënt en zijn familie voorspelbaar heftig.
P.S. Deze heeft vele jaren niet plaatsgevonden dankzij de op maat gesneden zorg van moeder en haar gezin.”
14 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2012:BY3936 en 23 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2657) vloeit voort dat het inzetten van AWBZ-zorg kan zijn aangewezen in het kader van en ter aanvulling van behandeling. De mogelijkheid van behandeling sluit niet uit dat daarnaast en, zo nodig daaraan voorafgaand, benodigde
AWBZ-zorg moet worden geindiceerd. Juist in het geval van betrokkene dient noodzakelijke zorg, hulp en ondersteuning op grond van de AWBZ aanvullend te worden geboden en dient deze daadwerkelijk te zijn afgestemd op de zorg voor zover deze op grond van de Zvw kan worden gerealiseerd. Uit de rapporten van Van den Bosch blijkt dat betrokkene, naast een GGZ-behandeling, hoe dan ook is aangewezen op AWBZ-zorg. Gelet hierop volstaat een minimale inzet van AWBZ-zorg niet en had CIZ betrokkene in volle omvang in aanmerking moeten brengen voor die door hem benodigde AWBZ-zorg.
3 april 2009 tot 4 mei 2015 voor de AWBZ-zorg niet heeft kunnen volstaan met een indicatie van minimale zorginzet, zijnde PV klasse 4 en Begeleiding individueel klasse 2.
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de besluiten van 3 april 2009 en 4 mei 2010 niet zijn herroepen en voor zover daarbij aan CIZ is opgedragen nader op de bezwaren en het verzoek om schadevergoeding te beslissen;
- herroept de besluiten van 3 april 2009 en 4 mei 2010;
- voorziet zelf in de zaak door betrokkene voor de periode van 3 april 2009 tot 4 mei 2015 te indiceren voor Zorgzwaartepakket GGZ 3C en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt CIZ tot vergoeding aan betrokkene van schade tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding aan betrokkene van schade tot een bedrag van € 3.500,-;
- veroordeelt CIZ in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van