ECLI:NL:CRVB:2017:4281
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verplichting tot gebruik maken van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en de gevolgen van niet-nakomen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 3 maart 2014 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en was vanaf 5 januari 2015 betrokken bij een re-integratietraject. Door allergische klachten meldde hij zich meerdere keren ziek, waarna een verzekeringsarts concludeerde dat appellant verminderd belastbaar was. Ondanks deze bevindingen heeft appellant zijn werkzaamheden op het traject niet hervat, wat leidde tot een verlaging van zijn bijstand met 100% voor de maand augustus 2015. Appellant stelde dat hij niet in staat was om te verschijnen op het traject en dat hij dringende redenen had om de maatregel niet in stand te laten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet aan zijn bewijslast had voldaan en dat het college terecht de bijstand had verlaagd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellant aangevoerde omstandigheden onvoldoende waren om de maatregel te herzien. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant.