ECLI:NL:CRVB:2017:4278
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake IOAW-uitkering met terugwerkende kracht en bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had een IOAW-uitkering aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had deze aanvraag afgewezen op grond van het ontbreken van bijzondere omstandigheden die een toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De appellant had zich op 8 juni 2015 ziek gemeld en zijn WW-uitkering liep tot 16 juni 2015. Hij diende op 2 augustus 2015 een aanvraag in voor bijstand, maar het college kende de uitkering pas toe vanaf die datum, zonder terugwerkende kracht. De Raad overwoog dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de uitkering met terugwerkende kracht vanaf 17 juni 2015 zou worden verleend. De Raad stelde vast dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij door het Uwv onjuiste informatie had ontvangen die hem had weerhouden van het indienen van een tijdige aanvraag. Ook de veronderstelling van de appellant dat hij geen IOAW-uitkering kon aanvragen tijdens zijn ziekte werd niet als bijzondere omstandigheid erkend. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin was geoordeeld dat de appellant geen recht had op een IOAW-uitkering met terugwerkende kracht. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen en de verantwoordelijkheid van de aanvrager om informatie in te winnen over zijn rechten.