ECLI:NL:CRVB:2017:4185
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van persoonsgebonden budget en terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten
In deze zaak gaat het om de vaststelling van een persoonsgebonden budget (pgb) en de terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten door het Zorgkantoor aan appellante, die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) zorg ontvangt. Appellante, geboren in 1997, was minderjarig ten tijde van de besteding van het pgb en heeft een verstandelijke beperking. Het Zorgkantoor had in 2014 het pgb vastgesteld op nihil en vorderde een bedrag van € 25.953,41 terug. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarbij werd overwogen dat de verantwoordelijkheid voor de besteding van het pgb bij de budgethouder ligt, ook als deze minderjarig is.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de vordering, omdat zij slachtoffer is van fraude door haar zorgverlener. Het Zorgkantoor heeft echter aangegeven dat het de vordering zal verhalen op de ouders/wettelijke vertegenwoordigers van appellante, wat betekent dat appellante niet meer voor de vordering zal worden aangesproken. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en de onverschuldigd betaalde voorschotten terug te vorderen. De Raad benadrukt dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de budgethouder is, ongeacht de minderjarigheid of de rol van de wettelijk vertegenwoordiger.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarbij geen aanleiding bestaat voor een veroordeling in de proceskosten.